Insulinde, algemeene naam voor de nederl. koloniën en bezittingen in Azië (in den Maleischen Archipel, zie ald.); Nederl.-O. tr schen 6° N.B. en 11° Z.B., en tusschen 95° en 141° O.L. van Greenwich omvat Sumatra met de daarbij behoorende omliggende eilanden, den archipel van Bintang of Riouw, dien van Lingga, de Karimon-, de Tambelan-, de Anambas- en de Natoena^eilanden, de groep van Banka en Billiton met omliggende eilanden; Java met Madoera en verder omliggende eilanden; Borneo, behalve het noodwestelijk en noordelijk gedeelte; Celebes en alle verdere eilanden oostwaarts van Borneo en Java tot aan graad 141 O.L., en ten zuiden van den Solok-Archipel en Mindanao tot aan graad 11 Z.B., met uitzondering van Timor-Delhi. O. heeft een oppervlakte van 1.915.417 km2, en telde in 1900: 34.752.325 inw. (Voor nadere bijzonderheden omtrent oppervlakte en natuurkundige bijzonderheden, zie men de artikelen die de afzonderlijke eilanden behandelen).
Staatkundig wordt het boven aangegeven grondgebied, voor zoover betreft de streken, die de souvereiniteit van Nederland hebben erkend, verdeeld in:1) landen onder rechtstreeksch bestuur;
2) leenroerige landen;
3) bondgenootschappelijke landen;
administratief in: gewesten, afdeelingen, regentschappen, districten en onderdistricten en gemeenten. De indeeling in gewesten vereischt de goedkeuring van den koning; de verdeeling in regentschappen, afdeelingen, districten en onderdistricten geschiedt door den gouverneur-generaal.
De bevolking van O. wordt onderscheiden in: Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen; en Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen. Met Europeanen zijn gelijkgesteld: 1°. alle Christenen; 2°. alle Japanners en 3°. alle andere personen, v. waar ook afkomstig, die niet zijn gelijkgesteld met Inlanders; met Inlanders zijn gelijkgesteld: Arabieren, Mooren, Chineezen, en allen die Mohammedanen of Heidenen zijn.
De bezittingen buiten Java en Madoera (zie deze onderwerpen) worden Buitenbezittingen genoemd. Deze zijn verdeeld in de navolgende gewesten:
Padangsche Benedenlanden, Padangsche Bovenlanden, Tapanoeli, Benkoelen, Lampongsche districten, Palembang, Oostkust van Sumatra, Atjeh en Onderhoorigheden, Banka, Biliton, Westerafdeeling van Borneo, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Celebes en Onderhoorigheden, Menado, Amboina, Ternate, Timor en Onderhoorigheden, Bali en Lombok.
Bevolking, enz
De bevolking van N.-O. (zie boven) behoort voor het overgroote meerendeel tot het Maleisch-Indische ras; verder waren in 1900 in O.: 530.475 Chineezen, 27,327 Arabieren en ruim 16.000 andere Aziaten. Het aantal Europeanen bedroeg toen 75.927. Sinds 1880 wordt om de vijf jaar een volkstelling gehouden. Hoofdstad is Batavia. De andere groote steden zijn: op Java: Soerabaja, Soerakarta en Semarang; in de Buitenbezittingen: Palembang, Bandjermasin, Padang, Makassar.
Bestuur
De beginselen, volgens welke tijdens het bestaan der Oost-Indische Compagnie, de koloniën en bezittingen in Oost-Indië werden bestuurd, zijn te vinden in de instructiën, welke voor dat bestuur door de gecommitteerden der Compagnie vastgesteld en meestal door de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden bekrachtigd werden. Deze instructiën zijn vijf in getal. De eerste, bestemd voor Pieter Both, don eersten gouverneur-generaal, werd gearresteerd 14 Nov. 1609 en bekrachtigd 27 dierzelfde maand. De tweede, door de gecommitteerden uit de vergadering van de XVIIen beraamd voor den gouv.-gen. Gerard Reijnst, werd vastgesteld 1 Maart 1613 en bekrachtigd bij plakkaat van de StatenGeneraal van 11 Mei daaraanvolgende. De derde werd gearresteerd 22 Aug. 1617 en bekrachtigd bij plakkaat van 3 Nov. deszelfden jaars.
De vierde, genaamd „Punten en artikelen in forma van instructie” en bestemd voor den gouv.-gen. Hendrik Brouwer, werd gearresteerd ter vergadering van de XVIIen van 17 Maart 1632. De vijfde, bekend als „Punten en artikelen in form van generale instructie”, werd door de XVIIen vastgesteld 28 April 1650. Daarna heeft de Compagnie geen nieuwe instructiën vastgesteld. Toen de nederlandsche Staat na de opheffing der Compagnie het bestuur over O. overnam, was het noodig nieuwe regels voor dat bestuur voor te schrijven. Daarom bepaalde reeds de staatsregeling van 1798 in haar 250ste artikel, dat de wet de inwendige staatsinrichting en de wijze van bediening der politie en justitie in elk der bezittingen en etablissementen van de voormalige Oost-Ind.
Compagnie zou regelen. Daarom ook droeg het staatsbewind der Bataafsche Republiek in Nov. 1802 aan een commissie (samengesteld als volgt: J. Meerman, Wm. Six, J. F. Pontoi, C.
A. Verhuell, D-. van Hogendorp, S. C. Nederburgh en Robert Voute) de taak op om het voor te lichten „aangaande den voet en de wijze, waarop de handel op ’s lands bezittingen in Oost-Indië zoude behooren gedreven en die bezittingen bestuurd te worden, in dier voege, dat aan dezelve de hoogst mogelijke trap van welvaart, aan den koophandel der Republiek het meeste nut, en aan ’s lands financiën het meeste voordeel worden aangebracht”. Maar ofschoon deze commissie reeds 31 Aug. 1803 haar verslag uitbracht, de vaststelling der bedoelde regels bleef, ook tengevolge der gebeurtenissen van dien tijd achterwege. Door koning Bodewijk werden 9 Febr. 1807. voor gouv.-gen.
Daendels afzonderlijke instructiën vastgesteld, die echter in Indië nooit werden afgekondigd. Het was eerst na de teruggave der bezittingen door de Engelschen, dat die regels behoorlijk in werking kwamen. Zij werden vastgesteld bij Regeeringsreglementen. Het eerste reglement op het beleid der Regeering in Oost-Indië werd 3 Jan. 1815 door den souvereinen vorst gearresteerd, doch kwam nimmer in werking. Het tegenwoordige, het eerste dat bij de wet is vastgesteld, is van 2 Sept. 1854, laatstelijk gewijzigd in 1881.
Staats- en administratief recht.
De eerste aanrakingen der Nederlanders met Indië waren van zuiver handeldrijvenden aard. Eerst werd die handel gedreven door verschillende afzonderlijke maatschappijen, die zich in 1602 oplosten in de „Vereenigde OostIndische Compagnie”, welk lichaam door de Algemeene Staten erkend en begiftigd met een octrooi van alleenhandel, bijna 200 jaren heeft bestaan. Door het sluiten van contracten met verschillende inlandsche vorsten eenerzijds en het voeren van oorlogen met andere rijkjes aan den anderen kant, heeft de Compagnie den grond gelegd voor het thans bestaand gezag in den Oost-Indischen Archipel. De uitvoering van het gezag in Indië werd uitgeoefend door ©en Gouverneur-Generaal en een Raad van Indië, door instructiën uit het moederland gebonden. Door achteruitgang van den financiëelen toestand werd in 1798 de „Vereenigde Oost-Indische Compagnie” ontbonden.en gingen al hare bezittingen en schulden over aan den Staat. In 1811 aan Engeland overgegaan, werden in 1816 de Oost-Indische koloniën aan Nederland teruggegeven.
De Koning is, volgens de Grondwet, opperbestuurder der koloniën en heeft als zoodanig wetgevende en uitvoerende macht. In naam des Konings wordt het opperbestuur uitgeoefend door den minister van koloniën, terwijl als hoofd der regeering in Indië de Gouverneur-, Generaal, door den Koning benoemd en ontslagen, optreedt als ’s Konings vertegenwoordiger.
Het uitoefenen der regeering wordt bepaald door:
1°. Wetten, uitgevaardigd door de wetgevende macht in Nederland, dat is de Koning met de Eerste en Tweede Kamer der StatenGeneraal.
2°. Koninklijke besluiten, door den Koning vastgesteld.
3°. Ordonnantiën, uitgevaardigd door de Indische Regeering, dat is de GouverneurGeneraal met den Raad van Indië.
4°. Reglementen en keuren van politie, uitgevaardigd door de ambtenaren, met het hoog ste gewestelijk gezag bekleed.
Het oppergezag in Nederlandsch-Oost-Indië berust bij den Gouverneur-Generaal. De Gouverneur-Generaal verklaart oorlog of sluit vredes- en andere verdragen met Indische vorsten en volken; hij is opperbevelhebber der in Indië aanwezige land- en zeemacht en benoemt, op enkele uitzonderingen na, alle ambtenaren, burgerlijke en militaire en regelt hunne inkomsten en pensioenen in verband met de daaromtrent vastgestelde bepalingen.
Naast den Gouverneur-Generaal is in Indië gevestigd een Raad van Nederlandsch-Indië,' bestaande uit een vice-president en vier leden, door den Koning benoemd en ontslagen en, evenals de Gouverneur-Generaal, met de standplaats Buitenzorg; deze Raad heeft slechts raadgevende stem.
Aan den Gouverneur-Generaal is toegevoegd eene algemeene secretarie, gevestigd te Buitenzorg, aan welk bureau de correspondentie met alle takken van dienst is opgedragen, terwijl zij de redactie der gouvernements besluiten benevens de statistiek van NederlandschIndië in handen heeft.
De verdere administratieve belangen zijn verdeeld onder zes verschillende departementen van burgerlijk bestuur, elk onder een directeur, welke directeuren met de kommandanten der land- en zeemacht den naam dragen van „hoofden der departementen.”
a. Financiën: belastingen, verpachte middelen, vendukantoren, muntwezen, ’s lands kassen, Javasche bank.
b. Binnenlandsch bestuur: europeesch en inlandsch bestuur, gewestelijk bestuur, plaatselijke besturen, middelen van vervoer en gemeenschap, heerendiensten, schutterijen.
c. Landbouw: gouvernements koffie- en kinacultuur, particuliere en inlandsche landbouw, paarden en veeteelt, burgerlijke veeartsenijdienst, bosschen, landrente, kadaster, agrarische aangelegenheden.
d. Justitie: rechterlijke macht en rechtspraak, gevangeniswezen, notarissen, wees- en boedelkamers, strandvonderij.
e. Onderwijs, eeredienst en nijverheid: europeesch en inlandsch onderwijs, eeredienst, ’s landsdrukkerij, burgerlijke geneeskundige dienst, mijnbouw, zout.
f. Burgerlijke openbare werken: waterstaat, stoomwezen, spoor- en tramwegen, post, telegrafie en telefoon, postspaarbank.
g. Oorlog: leger en militaire inrichtingen.
h. Marine: koninklijke en gouvernementsmarine, bebakening, kustverlichting en loodswezen, haveninrichtingen, steenkolendepóts.
De bewoners van Nederlandsch-Oost-Indië worden staatkundig verdeeld in Europeanen en daarmede gelijkgestelden en Inlanders en daarmede gelijkgestelden; met Europeanen worden gelijkgesteld de Christeninlanders, en met Inlanders worden gelijkgesteld alle niet-Inlanders en niet-Europeanen, die mohammedanen of . heidenen zijn, behoudens enkele uitzondering ten opzichte der Japanners.
Voor de administratieve indeeling van Nederlandsch-Oost-Indië is de verdeeling in gewesten opgedragen aan den Koning, de onderverdeeling in afdeelingen, onderafdeelingen, districten en onderdistricten aan den Gouverneur-Generaal. De gewesten worden bestuurd door burgerlijke ambtenaren met den titel van Gouverneur in de streken aangeduid door Gouvernement; Resident in die genaamd Residentie en Assistentresident in die genaamd op zich zelf staande Assistent-residentie.
Waar de gewesten in afdeelingen zijn gesplitst, staan in die afdeelingen onder het directe toezicht der hoofden van gewestelijk bestuur de „hoofden van plaatselijk bestuur,” op Java en Madoera: assistent-residenten; op de buitenbezittingen: residenten, assistent-residenten, controleurs bij het binnenlandsch bestuur, administrateurs van tinmijnen, civiele gezaghebbers en posthouders.
Litteratuur: Prof. J. de Louter, Staats- en administratief recht in Nederlandsch Oost-Indië, Prof. P. A. van der Lith, Nederlandsch Oost-Indië, Mr. J. Ph. Kleintjes, Staatsinstellingen van Nederlandsch Oost-Indië, Begeeringsalmanak van Nederlandsch Oost-Indië.
Zeden en gewoonten der voornaamste volken in Oost-Indië
Bij de groote verscheidenheid van rassen en volken, die den O.-I. Archipel bewonen, is het onmogelijk eene beschrijving te geven van zeden en gewoonten in het algemeen, maar zullen de hoofdeilanden een voor een behandeld moeten worden. Van ’t Westen beginnende treft men op Sumatra drie hoofdstammen aan, de Atjehers met de Oajoe’s (de laatsten aan de Bataks verwant, in naam Mohamedanen door den invloed van Atjeh), de Bataks en de Maleiers, welke laatsten, voor zoover ze Palembang en de Lampongs bewonen, in oude tijden weder sterk onder Javaanschen invloed hebben gestaan. De Atjehers, van ouds een handelsvolk, zijn van zeer gemengd bloed, ’t Vorstengeslacht zou van Boegineesche afkomst zijn, terwijl de slaven van Nias geroofd werden. De vroegere sultans of Radja Atjeh waren niet meer dan havenkoningen, die ’t land naar buiten vertegenwoordigden en hebben nooit centraal gezag uitgeoefend. Het volk uit verschillende stammen of kawon bestaande (met de soekoe der Maleiers te vergelijken) is staatkundig verdeeld in federatiën onder hoofden of oeleebalang, die weder in moekims of distrikten gesplitst zijn, bestaande uit verschillende kampongs als kleinste territoriale eenheid.
De hoofden der moekims heeten imeum, de kamponghoofden kentjihi. De teungkoe zorgt in de kampong voor de handhaving der godsdienstige wet. Van geloof zijn zij Mohamedanen en strenger in de leer dan andere stammen van den Archipel en tot fanatisme geneigd. Over kleeding, volkskarakter, woningen, huwelijk, genoten voedingsmiddelen wordt verwezen naar ’t artikel Atjeh. Alleen zij nog aangeteekend dat de volksvermaken bestaan uit muziek, de rapai, eene soort tamboerijn, de gendrang, langwerpige trom, fluit soeling en de viool rebab; uit dansen door dansjongens anak poeleh, tevens schandjongens, pederastie. Ook hanen-, karbouwen-, stieren-, bokken- en duivengevechten met weddingschappen.
Bij godsdienstige feesten maaltijden, kandoeri, en ’t opzeggen van koranverzen, dikir. Voornaamste bronnen: Dr. C. Snouck Hurgronje, De Atjehers, 1893—94; Jacobs, Het familieleven op Groot-Atjeh, 1894; voor de taal: Van Langen.
De Bataks bewonen dat deel van Sumatra’s binnenland, dat noordelijk aan Atjeh, zuidelijk aan de Padangsche bovenlanden en oostwaarts aan de Res. Oostkust grenst. Zij worden volgens Dr. H. N. v. d. Tuuk in drie hoofdgroepen verdeeld, de Toba’s, de Mandailingers en de Daïriers, naar de dialecten die zij spreken.
De stam of marga is de eenheid der Batakmaatschappij, die zich weder splitst in verschillende dorpen (hoeta). Ieder dorp, soms 3 of 4 tezamen, heeft een hoofd (Radja), die echter geen onbeperkt gezag heeft, daar de volkswil praedomineert. Priesterkoning (Singa mangaradja), afstammeling der oude Hindoevorsten, wel vereerd, doch heeft geen centraal gezag, afnemende invloed. Hun godsdienst is animisme, vermengd met hindoebegrippen en soms grenzende aan fetisisme. Zij onderscheiden drie rangen van góden (debata), hemel-, aarde- en benedenwereldgoden. Aan hen, die op aarde in bergen, boomen, dorpen wonen, zoowel goede als kwade (begoe) worden spijsoffers gebracht.
Een niet onbelangrijk deel in Toba, Silindoeng en Sipirok, is reeds, vooral door de Rhijnsche zending, tot het Christendom gebracht, terwijl in Mandailing ook vele Mohamedanen zijn. Wichelboeken (poestaha) en tooverstokken, wichelaars (datoe of goeroe), tevens geneesheeren. Vrouwelijke mediums (sibaso), shamanisme. De Weeding bestaat uit een grove lap (abit) met een band om ’t midden bevestigd en eene andere doek (oelos) om ’t bovenlijf. Jonge meisjes en vrouwen halen den abit hoog op tot bedekking der borsten. Vijlen en zwart maken der tanden.
Wapenen: lansen van 6 a 7 voet, ook korte werplansen, vuursteengeweren, zelfgemaakt buskruit. Oorlogsverklaring (poelas) op bamboe gegrift met stukjes verkoold hout er aan als symbool van brandstichting (van Hoëvell, Tijdschr. N.-I. 1878). Aanleiding tot oorlog: grenskwesties, speelschulden (aartsdobbelaars), onbetaalde bruidschat. — Huizen en kampongs. De kampongs (hoeta) dikwijls met bamboe-doerieheggen zwaar versterkt, huizen (bagas) op twee rijen, geheel van hout op palen van 10 a 12 voet, met idjoek of rotanbladen gedekt. Slechts één vertrek.
Onder de huizen, waar ’t vee gestald wordt, een mesthoop. Het raadhuis (lobo) in ’t midden van ’t dorp. Beelden van den beschermgod (porpagaran). — Huwelijk. Patriarchale verwantschap. Exogamie, bruidschat (djoedjoeran of boli). Vrij verkeer tusschen ongehuwden.
Kinderhuwelijken. — Voedingsmiddelen. Rijst, karbouwen-, zwijnen- en hondenvleesch, aardvruchten (gadong). — Genotmiddelen. Betelkauwen maar vooral tabak, als cigaretten in gambierbladeren of in koperen tabakspijpen, distinctief der hoofden. — Middelen van bestaan. Landbouw, rijstkultuur op droge en in Silindoeng en aan ’t meer Toba ook op natte velden, tabak, aardvruchten, koffie; veeteelt, paarden, karbouwen maar vooral varkens. Kamfer, benzoë en was. Marktplaatsen (onan).
Thans afnemend kannibalisme, vroeger als straf op krijgsgevangenen en bloedschenders toegepast. Reeds in de 10de eeuw als zoodanig bekend, volgens Arabische bronnen. Voornaamste bronnen: Junghun, Die Battaldnder, 1847, Dr. Hagen, T, Bat. G. dl. 28, enz.
De Maleiers, die Sumatra bewonen, maken een deel uit van den grooten Maleischen stam in engeren zin, die zich behalve over Sumatra, over Riouw, Lingga, Malakka en de kuststreken van Borneo heeft uitgebreid. In de voornaamste plaats komen in aanmerking de Manangkabausche Maleiers, die ’t Gouv. Sumatra’s Westkust bewonen, waar de oude instellingen ’t best bewaard zijn. Staatkundig zijn zij onder ons bestuur verdeeld in distrikten, larasschappen, en onderdistrikten of panghoeloe kapalaschappen. De eenheid der Maleische maatschappij is echter de stam (soekoe), oorspronkelijk vier, Koto, Piliahg, Bodi en Tjeniago, hoewel er thans meer zijn. De soekoe splitst zich in familiën met een toengganai aan ’t hoofd.
Rechtsbegrippen neergelegd in wetboeken (oendang-oendang). Solidariteitsgevoel sterk ontwikkeld (adat tanggoengan). Van geloof zijn zij Mohamedanen, doch hebben van ’t wezen van den Islam slechts weinig begrip, uiterlijk slechts komen zij de voorschriften na. In werkelijkheid nog veel animistische begrippen. — Karakter: stijfhoofdig, ijdel, ernstig, wantrouwend, inhalig, welbespraakt en leugenachtig. — Kleeding der mannen: hoofddoek (deta), dik met stijfsel ingewreven, in verschillende vormen gevouwen, badjoe met korte of lange mouwen, met slechts één knoop van boven dichtgemaakt, verder een broek (serawa) en daarover een kort opgevouwen sarong met een gordel (kabe pinggang), soms met goud doorweven, vastgemaakt. De vrouwen een sarong, een gesloten badjoe met nauwe mouwen en een slendang op ’t hoofd. Veel sieraden, oorversierselen (soebang, lonta of soentiëng), armbanden en ringen. — Wapenen: groote verscheidenheid blanke wapenen, vooral zwaarden (pedang) en dolken (koerambi en badeh). — Huizen en kampongs.
De huizen zijn familiewoningen op palen, geheel van hout, verdeeld in verschillende afdeelingen, soms tot 6 (roewangs). Het dak is gedekt met arengvezels (idjoek) of met ilalang, uitloopende in horens (tandoea). Het voorste deel (tangah oemah) vormt het gemeenschappelijk vertrek, terwijl ’t achterste gedeelte in kamertjes (bilië) verdeeld is. Bij de woningen de rijstschuren (rangkiang), meest vierkant van vorm, met kleuren en spiegeltjes versierd. De kampong bezit verder een raadhuis (balei), een soerau, die als godsdienstschool en bedehuis dienst doet; Lapau, inlandsche gaarkeuken, ook logement. — Huwelijk en erfrecht Exogamie, trouwen steeds buiten de soekoe, kinderen volgen de soekoe der moeder, ’t Hoofd der familie is de mamak, van wien de zusterszonen (kamanakan) erven. Zuiver matriarchaat.
De bezittingen worden onderscheiden in harta poesaka, onverdeelbaar familiegoed, en in harta pentjaharian, zelf gewonnen goed, waarover men beschikken mag. Bij rijken komt soms ’t mendjapoei voor, ’t vragen van den man door de vrouw. Bij de Maleiers der bovenlanden van Palembang komt reeds de patriarchale inrichting voor. Bij alle Maleiers van Sumatra, ook in de Lampongs, Palembang, Benkoelen, wordt bruidschat (djoedjoer) betaald, soms tot zeer hooge bedragen, wat door ons bestuur wordt tegengegaan. — Rijst is de hoofdvoeding, die meest op natte velden verbouwd wordt. Vleesch wordt alleen bij feesten gegeten. Koffiekultuur, muskaatnoten en wilde kaneel (kassia).
Veeteelt, karbouwen ook als trekdieren gebezigd; handige dressuur. Bronnen: Verkerk Pistorius, Pad. Bovenlanden, van Hasselt, Midden-Sumalra. voor de taal: v. d. Toorn.
Dajak is de algemeene naam voor de wilde stammen, die Borneo bewonen, in tegenstelling van de Maleiers, Hindoe-Javanen en Boegineezen, die aan de kusten en langs de groote rivieren koloniën en rijkjes gesticht hebben en zich in den loop der tijden ©enige suprematie over verschillende Dajakstammen hebben aangematigd. Ook heeft wel reeds onderlinge vermenging plaats gehad. De Dajaks duiden zich zelf niet met dezen naam aan, doch noemen zich naar de rivier of de streek waar zij wonen. Dr. Nieuwenhuis neemt voor Centraal-Borneo twee groote complexen van stammen aan, de Kajan (brachycephalen) en de Oeloe-Ajar (dolichocephalen). Deze moeten echter weder in een onnoemelijk aantal ondergroepen verdeeld worden, als de Bahaoe en Kenja, de Ot-Danoen en Siang, de Batang Loepar enz.
Behalve deze reeds akkerbouw drijvende stammen zijn er ook nog nomaden of jagerstammen, als Poenan, Binket, Tring enz. Overigens wordt verwezen naar ’t art. Borneo, terwijl voor meerdere volledigheid nog het volgende wordt aangeteekend. Wapenen zijn de mandau of koppensneller met scheede en haakvormige greep. Zeer goede klingen, vooral die van, Negara. Blaasroer, tevens lans, waaruit zij vergiftige pijltjes blazen.
Bovendien bont beschilderde schilden. Hoofddeksel eene van rotan gevlochten muts. Is die met rhinoceros-vogelvederen versierd, dan is dit een bewijs dat de drager reeds koppen gesneld heeft. Als priesters fungeeren zoowel mannen (basir) als vrouwen (balian), beiden in ontucht levende, doen ook als shamanen dienst. Dajaks hechten veel aan gelukaanbrengende amuletten en ook aan steenen watervaten (tampajan of tadjaoe), die in reuk van heiligheid staan. Beide seksen tatoueeren zich op de borst, de djjen, handen en voeten.
Nieuwste literatuur: Dr. Nieuwenhuis, Quer durch Borneo (Leiden 1904).
De bevolking van Java is in drie hoofdgroepen te verdeelen: de Soendaneezen, die ’t Westelijk gedeelte, de Javanen, die MiddenJava en de Madoereezen, die de Oostelijke residenties bewonen. Hoewel zij allen behooren tot den Maleisch-Indonesischen stam en dus vele kenmerken gemeen hebben, wijken zij toch in voorkomen, kleeding en gewoonten van elkaar af. Vooreerst spreken zij geheel verschillende doch verwante talen (zie ’t art. Java). Allen hebben zwart, sluik hoofdhaar, bij mannen en vrouwen in een wrong opgenomen, en weinig baard. De Soendanees en Madoerees zijn meer gedrongen en steviger van bouw, de Javaan hooger en slanker.
Huidkleur olijfkleurig bruin, Javanen zijn Iets donkerder gekleurd dan de Soendaneezen, hoewel onder de hoogere standen ook weder velen gevonden worden, die lichter getint zijn (koelit langsep). De oogen, zwart of donkerbruin. staan bij de Soendaneezen eenigszins .schuin, doch niet zoo sterk als bij de Chineezen. De neus is klein en plat, jukbeenderen sterk ontwikkeld, vooral bij de Madoereezen. De meesten zijn brachycephalen en prognaten. Ook in karakter is verschil op te merken. De Javaan is kalm, zacht, gedwee, volgzaam, hoffelijk en onderdanig tegenover zijne meerderen, voor wie hij steeds nederhurkt en den groet, sembah brengt door de saamgelegde handen naar ’t voorhoofd te brengen, zoo dat de toppen der duimen de punt van den neus raken.
Slechts door minnenijd en opium kan hij tot drift vervoerd worden en doodt dan alles wat hem in den weg komt (amok maken). De Madoerees daarentegen is krachtiger, zelfstandiger, maar ook ruwer en luidruchtiger, wraakgierig, licht tot moord geneigd. Spaarzaamheid, tot gierigheid toe is een kenmerk van den Madoerees, ook hierin een tegenhanger van den zorgeloozen Javaan. De Soendanees staat wat karakter betreft dichter bij den Javaan. Allen zijn uiterlijk Mohamedanen, doch hebben innerlijk nog veel van den ouden Hindoegodsdienst en van ’t Polynesisch animisme behouden. Aangezien de Hindoe-overheersching in West-Java niet zoo krachtig .heeft ingegrepen als in Midden-Java, heeft de Islam op den Soendanees meer vat gekregen en neemt hij de godsdienstplichten (waaronder de bedevaart) strenger waar. ’t Aantal hadji’s en daardoor fanatieke woelingen komen dan ook in de Soendalanden meer voor dan in Midden-Java.
De Javanen, zoowel mannen als vrouwen, dragen een vrouwenrok of liever kain pandjang, een losse doek waarvan de einden niet als bij de sarong aaneengenaaid zijn. Bij de mannen heet deze bebed, bij de vrouwen tapih. De mannen dragen daaronder nog eene korte, wijde broek (katok) en de bebed aan de eene zijde eenigszins opgeschort, terwijl de vrouwen de tapih tot de enkels laten afhangen met een band (oedet) om ’t midden vastgemaakt, ’t Mannenbaadje (klambi) met opstaanden kraag, sluitend aan de hals en overigens van voren open. Daaronder een vest van katoen (koetoengan). De klambi der vrouwen, meest donkerblauw, heeft alleen aan den hals een split, sluit overigens tot over de knieën, terwijl de lange nauwe mouwen om het handgewricht met knoopjes gesloten zijn. De Javaansche vrouw windt zich onder het baadje een strook lijnwaad onder de armen om het lijf om de borsten te bedekken (kemban), hetgeen de Madoereesche vrouw niet doet, waardoor haar buste beter ontwikkeld is.
De Soendaneesche vrouw draagt geen tapih doch een aaneengenaaide sarong en gewoonlijk ’t bovenlijf bloot. Iedere vrouw draagt verder buitenshuis den slendang, een lange, smal opgevouwen doek over den schouder. De Soendanees heeft als hij aan ’t werk is alleen een lendendoek (tjawat) aan, evenals de Dajak en anders een korte broek, terwijl de Madoerees een broek van bijzonderen snit draagt, wijd om ’t lijf, maar nauw van even boven de knie tot aan de enkels, met een koord om ’t midden vastgemaakt. Ook in ’t dragen van den hoofddoek (iket) is verschil op te merken. De Javaan wikkelt den hoofddoek zoo om ’t hoofd, dat hij zonder knoop alleen door ’t insteken der uiteinden op zijne plaats wordt gehouden, een punt op ’t voorhoofd afhangende; de Madoerees bindt den hoofddoek losser en laat twee slippen afhangen, terwijl de Soendanees hem met een knoop vastmaakt. In ’t algemeen dragen de Soendaneezen en Madoereezen lichtere kleuren dan de stemmige Javaan, en zijn slordiger, op hun kleeding.
Allen dragen ter bescherming tegen de zonnestralen een groote van rotan of palmblad gevlochten platte hoed (toedoeng), of een zonnescherm (pajong). Kinderen gaan tot hun 7de jaar geheel naakt, alleen de borst bedekt met een lap, oto. Het verschil in kleeding der aanzienlijken bestaat meer in de kostbaarheid der stof, zijde, fluweel en laken, dan in den vorm der kleeding. De afscheiding tusschen den adel en de volksklasse is, waarschijnlijk als een overblijfsel van het kastesbelsel onder de Hindoe-overheersching, nog zeer groot. Adellijke titels zijn voor mannen Pangeran, Raden en Mas, voor vrouwen Ratoe, Raden Ajoe. ’t Nationale wapen van dien bewoner van Java is de kris, een platte, aan twee zijden geslepen dolk of ponjaard, soms slangvormig, soms «enigszins gebogen, die gedragen wordt achter in den gordel of aan ©en draagband aan de linkerzijde. Bij aanzienlijken is de greep van goud, met edelgesteenten bezet of kunstig van ivoor gesneden, de scheede eveneens met gond belegd.
De woningen van den geringen Javaan zijn slechts kleine vensterlooze hutten op den aangestampten grond, geheel van bamboe vervaardigd, met riet of atap (bladeren van den nipahpalm) bedekt. De huizen der Soendaneezen zijn iets grooter, twee voet uit den grond op palen. Voor vloer dient dan een laag gespleten bamboe, ’t Huisraad bestaat uit een rustbank van bandroe (bal© bale), met een matje en een paar kussens, een sirihdoos en koperen kwispedoor, een kist tot berging van kleedingstukken, eenige kommen en wat primitief kookgereedschap, aarden potten en buiten ’t huis een rijstblok tot ontbolstering van die rijst. Borden gebruikt hij niet, een pisangblad dient daarvoor en evenmin heeft hij vorken noodig, daar hij de rijst tusschen duim en vingers naar den mond brengt. De bewoner van Java is zeer sober in eten en drinken. Rijst is ’t hoofdvoedsel, waarbij als toespijs gegeten wordt gebakken of gezouten visch, gedroogd vleesch of stukjes vleesch aan speetjes geroosterd (sesate), gezouten eieren enz., alles met veel kruiden en fijn gewreven spaansche peper (sambal) toebereid.
Verder veel vruchten, rijp en onrijp, in ’t laatste geval met zout en spaansche peper (roedjak). Als drank water of slappe koffie. Genotmiddelen: sirihbladeren met toebehooren (kalk, gambir, pinang en tabak). De mannen roeken ook tabak, opgerold in maisbladeren of gedroogd pisangblad. Aan opium zijn velen verslaafd, de Soendanees minder, omdat dit heulsap langen tijd uit de Soendalanden geweerd werd. Bene levensbehoefte voor den bewoner van Java is verder, zich twee- of driemaal daags te baden, hetzij door onderdompeling in een rivier, hetzij door zich water over ’t lichaam te gooien (siram).
Middelen van bestaan
De bewoner van Java is in de eerste plaats landbouwer, ’t bezit van sawah’s, bewaterde rijstvelden, en een span karbouwen als ploegvee maakt zijn grootsten rijkdom uit. Verder teelt hij na den rijstoogst als tweede gewassen, palawidja, peulvruchten, mais, aardvruchten, spaansch© peper, tabak enz. De vischvangst geeft aan de strandbevolking, vooral ter noordkust, een bestaan. Verder kleinhandelaren, karrevoerders en daglooners bij Europeanen. De vrouwen houden zich bezig met het weven van inlandscbe kleedingstukken en batikken, het verven van weefsels, na daarop figuren en patronen met was te hebben geteekend en ze dan achtereenvolgens in verschillende kleurstoffen te dompelen.
Hoewel de Islam de quadrigamie huldigt, beeft de gewone inlander op Java slechts ééne vrouw, grooten en aanzienlijken daarentegen meer, en bovendien nog een groot aantal bijvrouwen (goendik). De huwelijken worden zeer jong gesloten, de jongeling op zijn Ï5de, de meisjes op haar 13de jaar. De ouders bespreken de zaak vooraf, waarna de jongeling in de gelegenheid gesteld wordt ’t meisje te zien, wier toestemming zelden gevraagd wordt. Huwelijksgift en bruidsgeschenken.. Huwelijk en echtscheiding hebben voor den priester plaats, alles meer of min volgens den, Mohamedaanschen ritus.
De volksvermaken. Muziek, ’t Javaansche orkest gamelan (zie dit woord), ’t Nationale muziekinstrument der Soendaneezen is de angkloeng, bestaande uit ©en raam waarin bamboekokers zijn opgehangen, die geschud worden en dan een harmonisch geluid geven. Dans (tandak), publieke danseressen (ronggeng) in West-Java panji met gemaskerde dansers, (topeng babakan). Bi) de Madoereezen ook jonge mannen als vrouwen verkleed (sandier). Aan d© Javaansche hoven adellijke danseressen (serimpi en bedojo). Wajang, tooneelvoorstellingen, chineesche schimmen, tafereelen uit den mythischen voortijd der Javanen.
Verder hanen-, krekel- en kwartelgevechten met weddingschappen, ’t Vechten van tijgers en buffels of ’t afmaken van tijgers met lange lansen in de arena (rampok). Verder tournooien (senenan), als de oude ridderspelen om elkaar uit ’t zadel te lichten. Van feesten (sedekah) en maaltijden is hij bovendien een groot liefhebber en geen gelegenheid daartoe laat hij voorbijgaan. Standaardwerk over Java, P. J. Veth, nieuwe editie
Makasaren en Boegineezen
Uit de autochtonen, de Toradja (over de Toradja zie men verschillende verspreide stukken van den zendeling Albert Kruyt en afbeeldingen in Intern. Arehiv für Ethnographie, bd. 10; over Toala Sarasin’s Globus, bd. 83, no. 18), dikwijls ten onrechte Alfoeren genoemd, die centraal Celebes bewonen, om van de nog oudere Toala, de grotbewoners, niet te spreken, hebben in den loop der tijden, misschien ook door croiseering met Maleiers en andere volken, zich twee nationaliteiten ontwikkeld, die, hoewel in uiterlijk, zeden en gewoonten zeer veel ov©reenkomst vertoonende, echter geheel verschillende, hoewel verwante talen spreken. Het Makasaarsch en het Boegineesch zijn ons ontsloten door Dr. B. P. Matthes, die aan d© studie daarvan bijna zijn geheele leven gewijd heeft.
Het Boegineesche taalgebied is echter verreweg het grootste. De Makasaren en Boegineezen, beide brachycephalen doch hellende naar de dolichoeephale rassen, zijn over ’t algemeen welgevormd, boven de gemiddelde lengte, goed gespierd, niet zoo donker gekleurd als de Javanen. Karaktertrekken zijn: lichtgeraakt, wraakzuchtig, diefachtig, dikwijls verslaafd aan opium, dobbelspel en hanengevechten, doch vooral aan palmwqn (balo), maar ook taai in ’t doorstaan van vermoeienissen en ontberingen en zeer vasthoudend aan oude gewoonten en begrippen. In ons rechtstreeksch gebied bestaat reeds de verdeeling in regentschappen en onderregent- of glarangschappen, doch aan het hoofd der vele zelfbesturende rijken op Celebes staan vorsten, bij de Boegineezen soms vorstinnen, Kraeng (Mak.) of Aroeng (Boeg.) geheeten, bijgestaan door een rijksbestierder en een rijksraad. Rijkssieraden, kalompowang (Mak.), aradjang (Boeg.), heilige voorwerpen van oude herkomst, als symbolen der macht.
Sommige vorsten hebben nog palili, die in dezelfde verhouding tot hen staan als de vasallen tot den leenheer in de tijden van het feodale stelsel. Men kan de maatschappij verdoelen in adellijken (anak kraeng of daeng), ware knevelaars der bevolking, de gewone volksklasse en de slaven en pandelingen. Want hoewel in ons rechtstreeksch gebied afgeschaft, bestaat de slavernij nog in de zelfbesturende staten, hoewel naar afschaffing gestreefd wordt. Voor de kennis van het recht zijn belangrijk de Rapang of Laiowa, verzamelingen van gezegden van vorsten of wijzen op ’t gewoonterecht betrekking hebbende.
De kleeding bestaat uit een korte broek, tot boven de knie, een hoofddoek en een .sarong, die bij koude of regen over de schouders wordt opgetrokken en anders om het midden wordt opgebonden. Steeds is aan den buikgordel bevestigd een tabakzak (paoe-paoe) waarin sirih, tabak, duiten en andere kleinigheden bewaard worden. De hoofden en aanzienlijken dragen bovendien een baadje,. soms van zijde met gouden filigraanknoopen en een mutsje (songko) van paardehaar gevlochten, of een zeer stijf gesteven hoofddoek met de punt rechtopstaande naar boven. De vrouwen hebben behalve den sarong een kort baadje aan, dikwijls bij jonge meisjes van roze doorschijnend gaas. De wapenen zijn de kris, waarvan de greep niet in ’t zelfde vlak als ’t lemmet ligt, zooals bij de Javanen, maar rechthoekig daarop staat. De kris wordt van voren gedragen, doch steeds met de sarong bedekt. Verder de lans, soms met bokkenhaar versierd.
De woningen zijn van hout of bamboe op palen gebouwd. Die der vorsten en adellijken soms zeer groot. De voortrap van hellende planken, de achtertrap eenvoudiger, ’t Voorste deel der woning is ’t ontvangvertrek, daar.achter eenigszins verhoogd de slaapvertrekken, terwijl ’t achterste gedeelte voor keuken dient. Jonge meisjes slapen dikwijls op zolder, waar ook de rijst of maïs bewaard wordt. Alle afval valt door de reten van den vloer onder de woning, waar ’s nachts de paarden .gestald worden. Sluipmoord wordt dikwijls gepleegd door ’s nachts van onder ’t huis met een lans de slapenden te doorboren.
Sinds het begin der 17de eeuw zijn zij in naam Mohamedanen, maar hebben nog veel van het -oude animisme overgehouden. Geloof aan booze geesten (pontianak en popokan). Vereering van Kraeng Lowe, als god der vruchtbaarheid, overblijfsel van Siwa-dienst. Priesteressen, shamanen (bissoe), die tevens de rijkssieraden bewaken. Bijgeloof speelt vooral eene rol bij huwelijk en bevalling. Vereering van heilige palingen en krokodillen in Zuid-Celebes.
Als publieke danseressen dienen de padjoge, terwijl pankarena, jonge meisjes, in Zuid-Celebes bij feesten van adellijken optreden. Hertenjachten der hoofden, waarbij ’t wild met de striklans gestrikt en gedood wordt. Allen zijn stoute zeevaarders. — Zie verder Ethnologie van Zuid-Celebes van Matthes en de daar aangehaalde talrijke bronnen. Voor de bewoners van de noordelijke landtong van Celebes vergelijke men de artikelen Menado en Minahassa.
Mólukken
Hebben wij tot dusverre slechts volken behandeld, die allen vrij zuiver tot het Maleisch-Indonesische ras behooren, hoe oostelijker men komt, hoe duidelijker de invloed van het Melanesische ras, waarvan de Papoea’s, die Nieuw-Guinea bewonen, het type vormen, is waar te nemen. Hoewel wij: bij alle volken der Mólukken legenden aantreffen, die spreken van een oorsprong uit boomen, bamboe, rotanstruiken, boschvarkens of krokodillen en die dus op een autochtonisch ontstaan wijzen, zoo kan toch gerust gezegd worden dat in den loop der tijden zoodanige vermenging met zeevarende Maleische volken heeft plaats gehad, dat thans geen zuiver type meer is waar te nemen. Zelfs schijnen hier en daar ook Polynesische invloeden gewerkt te hebben, daar soms in de taal en instellingen sporen van Polynesische verwantschap te vinden zijn. Men denke hier aan pamali overeenkomende met ’t taboe en aan de geklopte boomschors, de tapa van Polynesië. Men vindt dan ook hier zoowel sluikharige als gegolfdharige en bundelharige individuen, en alle kleurschakeeringen vanaf het licht bruin der Maleiers tot het donker roetachtig bruin der Papoea’s. Ook zijn allen meer behaard en hebben een sterkeren baardgroei dan de Maleiers. ’t Karakter vertoont sterk Melanesische trekken, bewegelijkheid, opgewektheid, luidruchtigheid en prikkelbaarheid.
De binnenlanden der groote eilanden in de Mólukken, Halmaheira, Banggai en SoeloeArchipel, Boeroe en Seran, worden bewoond door wilden, steeds met den naam van Alfoeren aangeduid. Dit is echter geen stamnaam, doch van een Spaansch woord fora, in ’t Ternataanseh foeroe, wild, overgegaan, .waarmede de stammen in ’t binnenland werden aangeduid in tegenstelling van de reeds meer beschaafde aan de stranden gevestigde bevolking. Oude schrijvers als Valentijn spreken dan ook van berghoeven.
Een groot gedeelte der bevolking aan de stranden is reeds tot het Christendom bekeerd of tot den Islam overgegaan, terwijl de bevolking in ’t binnenland nog haar oude godsdienst, die animisme, vereering der zielen (nitoe) der voorouders, schedelvereering met daaraan gepaard koppensnellen getrouw blijft, vooral op West-Seran en Halmaheira. Terwijl Mohamedanen en Christenen reeds behoorlijk gekleed gaan (donkere kleuren en zwart worden door de Christenen veel gedragen), bezigen de Alfoeren nog steeds den schaamgordel (tjidako) van geklopte boomschors, ’t Hoofdvoedsel is sagoe, ’t merg van den sagopalm, dat of als pap (papeda), of tot koekjes gebakken gegeten wordt, en visch, die de zee overvloedig oplevert. De Christenen eten veel varkensvleesch, wat den Mohamedaan verboden is. De Alfoeren voeden zich bovendien met slangen, buideldieren en ander wild. Allen drinken veel palmwijn (sageroe). — De algemeene bouwtrant is op palen, doch op Ambon en de Oeliasers worden de huizen op den vlakken grond gebouwd. Van de bladnerf van den sagopalm (gaba-gaba) wordt als
bouwmateriaal veel gebruik gemaakt. Over ’t algemeen kan gezegd worden dat overal het huwelijk door de betaling van bruidschat (harta) gesloten wordt. Op de Ambonsche eilanden en ook op Boeroe is de schaking (lari-bini) algemeen. Vrije liefde onder ongehuwden. Bij de Alfoeren bestaat exogamie met patriarchale verwantschap.
De spelen en volksvermaken bestaan uit muziek, trom (tifa), metalen bekken (gong), tataboean, overeenkomende met de Javaansche bonang (zie Gamelan). Dans (menari). Krijgsdansen (tjakalele) met langwerpig smal schild met schelpjes ingelegd en zwaard, koppensneller (parang). De Christenen dansen reeds onze Europeesche dansen met begeleiding van viool, trom en fluit of harmonica. Zingen van pantoens, liedjes van erotischen aard (badindang). Literatuur: Riedel, von Hoëvell, Martin de Clercq (Ternate) enz.
Voeding
Wat de voeding — de bestanddeelen daarvan — betreft, de inboorlingen, zoomede de Europeanen en andere nationaliteiten, gebruiken als hoofdvoedsel rijst (Maleisch: bras, Soendaneesch: béas, Javaansch: oewös). Het këtan (kleefrijst) wordt meer voor Indische gebakken gebruikt; zelden vervangt het de gewone rijst als dagelijksch voedsel.
Speciaal in de Molukken, in het algemeen in het oostelijk gedeelte van den NederlandschIndischen Archipel, wordt, naast de rijst, die er grootendeels ingevoerd wordt, ook sago als hoofdvoedsel aangemerkt.
Vleesch, vooral buffelvleesch (van den karbouw) en visch is overal rijkelijk, zelfs voor den geringsten inboorling, verkrijgbaar en alhoewel hij zeer bescheiden is in het gebruik van vleesch, versmaadt hij1 het in geenen deele.
Geen enkele inboorling is vegetariër. Hij eet van alles, tot zelfs gebakken of gepofte aarde, van zwarte, bijzondere soort (gebakken heet dit voedsel ampóh). Als Mahomedaan gebruikt hij nimmer varkensvleesch. Het varken is, evenals de hond, een onrein dier; varkensvleesch is dus verboden (haram). Misschien, dat zéér enkele liberale Mahomedanen zich aan het gebruik bezondigen; die kunnen dan ook geteld worden.
Daar in het vruchtbare Oosten groenten en vooral heerlijk ooft overvloedig groeien en het laatste zéér goedkoop is, in vergelijking met onze Europeesche vruchten en groenten, kan elke inboorling zich voor weinig geld th 10 a 15 centen) behoorlijk voeden. Het uiterlijk van den geringen inboorling geeft dan ook over het algemeen den indruk, dat hij het zoo slecht niet heeft. Het spreekt van zelf, dat misgewas, langdurige droogte, overstroomingen en uitbarstingen van vulkanen (op Java alleen een 23-tal) geheele landstreken kunnen teisteren. Daar herrschen dan tijdelijk schaarschte en hongersnood, doch Regeering en particulieren (belanglooze hulp zoowel als handel) voorzien spoedig in de noodzakelijkste levensbehoeften.
Tot de groenten kan men gevoeglijk den klapper (kokosnoot, Mal.: keläpa) rekenen. De kokos- of palmboom levert den inboorling tal van artikelen voor huishoudelijk gebruik, die hij practisch en kunstig weet te vervaardigen. Uit de vrucht wordt olie bereid) terwijl de witte kokosmelk (santen), verkregen uit het uitgeperste, geraspte vruchtvleeseh, bij vele gerechten, hartige zoowel als zoete, een onmisbaar bestanddeel is. Uit dezelfde santen wordt, door aanhoudend koken, de heerlijke klapperolie gemaakt, een aromatische olie, voor koken en bakken gelijkstaande met onze boter.
De Indische wateren bevatten overvloedig visch. De natuurkundige Dr. P. Bleeker (zie dl. II pag. 1068) heeft in de jaren 1850—54 o. a. onderzocht en bevonden, dat alléén in. de baai van Ambon 1500 verschillende vischsoorten leven. Die ontzaglijke wateren verschaffen, meer nog dan vleesch, de noodigevoeding voor de Archipelbewoners.
Geen volk, dat zooveel visch nuttigt, zoowel gezouten als. gepoft, gekookt a's geoakken, omdat de visch. in Indië zoo goedkoop is. Ook de vele groote rivieren leveren overvloedig visch, kreeften, garnalen, enz. op.
Wild is er in menigte in de uitgestrekte bosschen. Versch en gedroogd herten- zoowel als wildevarkensvleesch is altijd in de binnenlanden verkrijgbaar. (Dèndèng = gedroogd vleesch).
Dit als algemeene beschouwing over het voedsel. Elke landstreek heeft, als zoo menig eiland, om maar één te noemen: het eiland Bangka, hare eigenaardigheden en voortbrengselen. Op genoemd eiland wordt de rijst ook grootendeels ingevoerd. Rundvleesch of buffelvleesch kent men er te nauwernood; doch. versche en gezouten visch alsook varkensvleesch (babi) wordt er veel gebruikt, namelijk dit laatste door de sterke Chineeschebevolking (werkers in de tinmijnen) en de1 Europeanen. Zelfs kippen (ajam), overigens overal in Indië overvloedig, worden op Bangka aangevoerd; de kapuinen (kebiri) o. a. uit Indramajoe (Java’s noordkust, eene afdeeling van de residentie Chéribon). Deze gevleugeldedieren worden per katti-e (inlandsch gewicht, i 0.625 k.g.) verhandeld.
De bereiding van het voedsel heeft bij dezeer geringe inboorlingen op de eenvoudigstewijze plaats. Men vergenoegt zich met een. gat in den grond, waarin vuur wordt gestookt; op dat vuur de aarden pot, zoo, dat de wanden van het gat den pot dragen.
Wil de inlander de rijst (bras) koken, dan moet deze eerst goed schoon worden gewasschen, zoodat de korrels ontdaan zijn van meel, stofdeelen en verder afval. Het vuile water, dat er eerst wit uitziet, wordt weggeworpen en de rijst zoo lang gewasschen, tot het water helder is. Dit geschiedt zeer handig in een paar minuten. Wordt de rijst niet aldus behandeld, dan zal zij na koking papperig zijn.
De gekookte rijst (Mal.: nasi, Soend.: kèdjö, Jav.: sëgö) is loskorrelig en wordt met allerlei toespijzen gebruikt, waardoor zij zeer smakelijk wordt. Uitgebreide menu’s geven tal van zeer varieerende schotels aan. Verschillende OostIndische kookboeken geven duidelijk de bereiding op der honderden bijgerechten, welke men zoo ruim mogelijk, naar keuze, dagelijks kan afwisselen. Er bestaan kookboeken met honderde recepten.
Na de rijst komt de sajoer (inlandsche soep of jus). Ook hierin groote verscheidenheid; de in Europa meest bekende is wel de kerrie.
Die kookboeken zijn voor de inlandsche vrouwen, de inboorlingen, niet noodig. Zij koken en bakken beter dan de beste Europeesche keukenmeid en is het eten, door haar bereid, dank zij hare handigheid en der bijvoeging van geurige specerijen, altijd even smakelijk en geurig (goeri).
Het pikante van al het Indische eten wordt bovendien verhoogd door de vele uien (bawang), de Spaansche pepers (lombok) en door terasi (op Sumatra bëlatjan geheeten). Terasi is een visch- en garnalen-extract in gedegen vorm, riekt zeer onsmakelijk en wordt bij de meeste bijgerechten in geringe hoeveelheid, ter grootte van eene erwt of boon, gebruikt; ze wordt in den regel gepoft en door de verdere ingrediënten en specerijen gemengd. Zonder terasi geen smakelijke rijsttafel. In de toepassing van uien, terasi en lombok ligt het geheim, meer nog, het cachet van het Indische eten.
Ook de lombok speelt in bijna alle gerechten een hoofdrol, ’t zij dat men de roode spaansche pepers in hun geheel, dan wel fijngesneden (di-iris) gebruikt, of dat men de lombok tot een papje fijnwrijft (sambal geheeten). Zonder dit heete bestanddeel, onmisbaar voor een Indisch verhemelte, zou een heerlijke sajoer of sambelan (verdere bijgerechten voor de rijst) onmogelijk te maken zijn.
Overigens zijn bij de spijsbereiding de kookbenoodigdheden zeer eenvoudig. Aarden potten en pannen (kwalie’s of koewali’s), zelfs aarden komforen (kërën’s) van zeer goed fabrikaat, hecht en sterk, kan men overal, vooral op Java, voor weinig geld krijgen. Een volledige keukeninriehting kan men voor f 10 a 12 gulden hebben. Daar behooren dan zelfs bij: een koperen dandang (waterketel van eigenaardigen vorm, hoog en van onder rond en breed) en een koekoesan (groote gevlochten bamboezen peperhuis), die halverwege in de dandang moet passen. Om de rijst te koken (te stoomen), plaatst men den koekoesan in de dandang, welke halfvol met water gevuld wordt. In den koekoesan gaat de rauwe helderwitte rijst, die dan door den stoom gaar wordt gekookt.
Op vele plaatsen aan den openbaren weg ziet men warongs (eethuisjes, gaarkeukens), waar de vrouw druk doende is, altijd door eten te koken en versnaperingen, inlandsche gebakjes, te maken, waar op eenvoudige bamboezen bankjes menschen gezeten zijn, voetgangers, koelies (dragers), drijvers, enz., die, voor eenige centen, zich te goed doen aan zeer goed gekookte rijst met allerlei toebehooren. Voor 10 a 15 centen is men gevoed.
Ook koffie, uit de koffiebladeren getrokken, de z.g. koppie-daon, wordt aan die warongs, voor nagenoeg niets, kwistig verstrekt. .
Chronologisch overzicht van de geschiedenis der Nederl. Oost-Indische Koloniën, na de opheffing der O.-I. Compagnie.
1800. Een engelsch eskader blokkeert Batavia. en vernielt Onrust. Opheffing der Nederl. O.-I. Compagnie.
1801. Overgave van Ternate aan de Engelschen.
1802. Vrede met Engeland. Nederland bekomt de koloniën, behalve Ceylon terug.
1806. Eene engelsche vloot verschijnt aan de Kaap de Goede Hoop, welke kolonie zich bij capitulatie overgeeft.
1807. Een engelsch eskader onder Pellew valt de straat van Madoera binnen, en bedreigt Soerabaje en Grisee.
1808. De maarschalk Mr. Herman Willem Daendels komt als gouv.-gen. in Indië en neemt op 14 Jan. de regeering over van A. H. Wiese. Gewichtige veranderingen in het beheer der bezittingen. Java’s n.o.-kust in residentiën of landdrostambten verdeeld. Groote weg door geheel Java aangelegd. Het rijk Bantam overwonnen verklaard en de sultan verbannen. Batavia, als woonplaats, grootendeels verlaten voor de gezondere omstreken.
1810. De Jtfolukken vallen weder in handen der Engelschen. Kleine onlusten in het rijk van Djokjakarta onderdrukt. (Inlijving van Holland bij het fransche keizerrijk).
1811. De gouv.-gen. Jan Willem Janssens' komt op Java, en volgt Daendels op. Verschijning eener engelsche vloot onder lord Minto voor Batavia. Batavia en de vestingwerken in den omtrek worden na hevigen tegenstand ingenomen. J)e gouv.-gen. trekt naar Semarang en moet eindelijk de kolonie bij capitulatie overgeven (18 Sept.). Sir Thomas Stamford Raffles tot luit.-gouv.-gen. aangesteld.
1812. De oostkust van Borneo aan de Engelschen afgestaan. Tractaten tusschen het engelsche gouvernement en de vorsten van Djokjakarta en Soerakarta, waarbij een afstand van grondgebied wordt bedongen.
1813. Invoering van het landrente-stelsel op Java.
1814. Nederland van ’t fransch beheer bevrijd. Tractaat met Engeland van 13 Aug. 1814. Aan Hollands zelfbevrijding na den slag van Leipzig en aan Gijsbert Karel van Hogendorp heeft men met name te danken de teruggave door Engeland van de meeste der Nederlandsche koloniën, die na 1 Jan. 1803 door ’ Engeland in bezit waren genomen of gehouden. De teruggave werd toegezegd bij het te Londen gesloten tractaat van 13 Aug.
1814. Engeland behield de Kaap de Goede Hoop, Demerarij, Essequebo en Berbice, Cochin en onderhoorigheden, en het district Bernagore bij Calcutta. Het tractaat werd niet in het Nederlandsche Staatsblad opgenomen,
(Onder de herkregen koloniën behoorden de Nederlandsche factorijen in Voor-Indië. Zij bleken echter lastposten, die men onzerzijds aan Engeland wenschte af te staan, zoo in ruil konden verkregen worden de Britsche bezittingen op Sumatra. Daarbij ontstonden groote oneenigheden in den Oost-Indischen archipel tusschen de Britsche en Nederlandsche autoriteiten, die men ook van Engelsche zijde door nieuwe onderhandelingen wilde vereffend zien. In Juli—Augustus .1820 kwamen dientengevolge gemachtigden van beide partijen weder te Londen samen; van onze zijde ambassadeur Fagel en de gewezen commissaris-generaal Elout. De Britsche gemachtigden braken echter onverwacht de besprekingen af, onder voorwendsel, dat bevorens een stuk uit Indië moest afgewacht worden over de rechten op het door Engeland in bezit genomen Singapore, doch feitelijk om deze vestiging op een aan Nederland toebehoorend eiland zóódanig wortel te doen schieten, dat van teruggave geene quaestie meer zou kunnen zijn. Vandaar dat van 1820 tot het einde van 1823 Nederland te vergeefs pogingen aanwendde om tot de beloofde hervatting van de onderhandelingen te komen, waarin men eerst slaagde in Dec. 1823, nadat onzerzijds te kennen was gegeven, men niet langer op de teruggave van Singapore zou blijven staan.
Uit deze onderhandelingen, van Nederlandsche zijde gevoerd door de heeren Fagel en Falck, is voortgevloeid het Londensche tractaat van 17 Maart 1824, opgenomen in het Nederl. Staatsblad van 1824 no. 39, en in het Ned.Ind. Staatsblad van 1825 no. 19.)
1816. Mr. Cornelis Theodorus Elout, Godert Alexander Gerard Philip baron van der Capellen en Arnold Adriaan Buijskes, als comm.-gen. en de tweede tevens als gouv.-gen. in Indië aangekomen. Overname der Kolonie; de Nederlandsche vlag wordt weder te Batavia geheschen, 19 Aug. Eenige onlusten in het Krawangsche worden spoedig gedempt. Overname der nederl. bezittingen op Borneo door den commissaris J. van Boekholtsz, en op Oelebes door den commissaris P. F. Chassé.
1817. Overgave der Molukken door den britschen gouverneur W. B. Marten, aan de nederlandsche commissarissen J. A. van Middelkoop en N. Engelhard (25 Maart). Onlusten in de Molukken. De resident J. van den Bergh te Saparoea vermoord. Expeditiën op Amboina, Saparoea en Haroekoe, voornamelijk onder beleid van den Majoor Meijer. Onderwerping van gemelde bezittingen.
1817—1818. Overname der nederl. bezittingen in Bengalen en op de kust van Coromandel door den comm. J. A. van Braam. Idem der bezittingen te Malakka en Riouw door de comm. C. J. Wolterbeek en J. S. Timmerman Thijssen.
1818. Onlusten in Cheribon. Expeditie daarheen onder den kapitein Elout. Uitbarsting van den vuurberg Goentoer in de PreangerRegentschappen.
1819 Overname der bezittingen ter Westkust van Sumatra door den comm. L. du Puy. Geschillen met de portugeesche regeering op Timor. Oprichting van den plantentuin te Buitenzorg, onder de leiding van den hoogleeraar Reinwardt.
1820. Een opstand onder de Boegineezen te Riouw spoedig gedempt.
1821. Cholera op Java. Tweede expeditie tegen Palembang onder het opperbevel van den gen.-majoor de Koek. De zeemacht gecommandeerd door den kapitein ter zee Jhr. La Fontaine en Bischoff. Zegepraal en overwinning van Palembang (23 Juni). '
1822. Onlusten der Padri’s in de Padangsche Bovenlanden. Expeditiën onder den luit.-kol. Raaff. Onlusten ter westkust van Borneo, voornamelijk met de Chineezen. J. H. Tobias als commissaris derwaarts gezonden.
1824. Tractaat met Engeland (17 Maart). Ruiling van grondgebied enz. Oprichting der Ned. Handel-Maatschappij. Afschaffing van de Bongie-tochten en van de uitroeiing der specerijtuinen in de Molukken.
1825. Opstand te Djokjokarta onder Pangaran Ario Dipo Negoro, oom en voogd des sultans. Begin v. d. javaanschen oorlog. De generaal de Koek met het opperbevel der krijgsverrichtingen belast. Overname van Benkoelen uit de handen der Engelschen (Mei). Onderwerping van den radja van Gilolo en zijne volgelingen op Ceram’s noordkust. Stichting van het Ceramsche rijk.
1826— 1830. Voortduring des oorlogs op Java. Gevechten bij Plèrèd en Görok, enz. (1826). Komst der expeditionaire troepen uit Nederland (1827). Gedurige gevechten tegen Dipo Negoro, Sentot, enz. (1827, 1828 en 1829). Onderwerping van Mankoe Boemi en Sentot, gevolgd door de gevangenneming van Dipo Negoro (28 Maart 1830). Einde v. d. oorlog.
1827— 1828. Vijandelijkheden van den sultan v. Matam op Borneo. Expeditie daarheen. Hardnekkige gevechten in de rivieren Karbouw en Katapan (2 en 3 Sept.). Inneming van Matam en onderwerping van dat rijk. Belangrijke uitbreiding van den landbouw op Java, vooral door de aanplantingen van indigo, katoen, thee, tabak, enz. Invoering der cochenilleteelt.
1828. Inbezitneming van een gedeelte van Nieuw-Guinea. Het fort Du Bus aldaar gesticht en het etablissement, Merkus-Oord genoemd (24 Aug.).
1830. Komst van gouv.-gen. Van den Bosch. Nieuwe begins. van bestuur; stelsel van cultures op Java. Uitbreiding van het gouvernementsgrondgebied op Java met de residentiën Kediri, Madioen, Bagelen en Banjoemas,
1832. Oproer der Chineezen in Krawang. Onderwerping der Padri’s. Ontbinding van het Ceramsche rijk, gevangenneming van den sultan en zijne familie en verwijdering naar Java
1835. Tractaat met den sultan van Djambi.
1836. De eerste gouvernements-stoomboot „Willem de Eerste”, werpt haar anker uit te Onrust (3 Febr.). Intrekking van het etablissement Merkus-Oord op Nieuw-Guinea.
1837. Overeenkomst met den sultan van Lingga tot wering van zeeroof.
T838. Uitgave van het „Tijdschrift van Ned.Indië.” Het rijk van Boni op Celebes treedt toe tot het vernieuwd Bongaaisch contract van 1824.
1840. Uitbreiding op Sumatra’s westkust tot Singkel.
1844. Hernieuwde gemeenschap met Borneo’s oostkust.
1845. Verandering in het stelsel der nagelcultuur te Amboina. Invoering van boschtuinen (31 Maart).
1846. Borneo’s n.o.-kust onder Ned.-Indië getrokken. De stad Makassar tot vrijhaven verklaard. Verheffing van de Ned. bezittingen op het eiland Borneo tot een gouvernement.
1848. Invoering der nieuwe wetgeving (1 Mei). Madona en Kema tot vrijhaven verklaard.
1849. Het gouvernement sluit tractaten met alle Balische vorsten.
1850. Onrustige bewegingen op Banka. Eene overeenkomst gesloten met den heer W. P. A. Cores de Vries voor het onderhouden ©ener geregelde stoomvaartgemeenschap in den Indisehen Archipel (19 Juli). Brand van het stadhuis te Semarang. Vele belangrijke bescheiden worden een prooi der vlammen (4 Oct.).
1851. Cholera op Java. Expeditie naar Palembang tot demping van den aldaar uitgebroken opstand.
1852. Gedeeltelijke afschaffing der bazaarpachten. Oprichting eener kweekschool voor inlandsche onderwijzers te Soerakarta. Zware aard- en zeebeving in de Mo,lukken. Banda grootendeels verwoest (Nov., Dec., Jan. — vooral 26 November).
1853. Tentoonstelling van voortbrengselen der natuur en van landbouw en nijverheid in Ned.-Indië, gehouden te Batavia (Oct.—Dec.).
1854. De havens van Amboina, Banda, Ternate en Kajeli voor den vrijen handel opengesteld. Nieuw muntstelsel voor Ned.-Indië. De kina op Java geplant.
1855. Dood van Dipo Negoro in ballingschap (8 Febr.). De gouv. van Makassar, Van der Hart vermoord (26 Maart). Nieuw regeeringsreglement ingevoerd (1 Mei). Zware aardbeving op Ternate (Juli).
1856. Zware uitbarsting van den vuurberg Awoe op het eiland Groot Sangis (Maart). Douwes Dekker’s aanklacht tegen den resident der afdeeling Lebak (24 Febr.). Eerste electro-magnetische telegraaf op Java.
1857. Regeling der zaken in de binnenlanden ter westkust van Borneo. Tractaat met den sultan van Atjeh op Sumatra (Maart). Madoera tot een afzonderlijke residentie verklaard. De sultan van Lingga onttroond en vervallen verklaard (Sept.). Aardbevingen in de Molukken (April en Mei)
1859. Inname van Sindjai (24 Nov.). Verovering van Boni (6 Dec.), vlucht der koningin. Reglement op het Pandelingschap (Juli). Invoering van nieuwe pasmunt in Ned.-Indië. en inwisseling van het oude kopergeld (Sept.).
1860. Afschaffing der slavernij in Ned.-Indië en der perkhoorigheid op Banda (1 Jan.). Contract met Boni en Soppeng, waarbij deze landen de souvereiniteit van Nederland erkennen (13 Febr.). De afdeeling Redjang bij de residentie Palembang ingelijfd (19 Maart). Zware overstroomingen in de residentiën Soerabaja, Kediri en Pasoeroean (Maart en April). Het rijk Bandjermasin gebracht onder het bestuur van het Ned.-Indisch gouvernement (11 Jan.). Opening van het Gymnasium Willem III te Batavia (15 Sept.). Afkondiging van het tractaat met Portugal van 20 April 1859, omtrent de regeling van de grenzen der nederlandsche en portugeesche bezittingen op Timor en onderhoorige eilanden (18 Nov.). Verschijning van den „Max Havelaar’’.
1861. Nieuwe regeling van de gouvernements-suikercultuur op Java (Jan.). Aard- en zeebeving langs Sumatra’s westkust, Nias en de Batoe-eilanden (16 Febr.). Overstrooming in Midden-Java. Afkondiging van nieuwe bepalingen op de toelating in Ned.-Indië van Nederlanders, andere Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen (5 Juni). Finale uitvoering der muntwet (Juli). Maatregelen tot geleidelijke vermindering van het opiumverbruik op Java en Madoera (12 Oct.). Uitbreiding van den zout-aanmaak op Java en Madoera (Nov.). Zware uitbarsting van den vuurspuwenden berg op het eiland Makian Ternate (Dec.).
1863. Invoering binnen geheel Ned.-Indië van een nieuw reglement op de brieven-posterij (1 Jan.). Zware stormen op de eilanden Rotti, Savoe en Soemba (7 en 8 Mei). Bekrachtiging door de wet van de in Aug. 1862 verleende concessie tot het aanleggen en exploiteeren van een spoorweg van Semarang naar Soerakarta en van daar naar Djokjakarta (Juli). Uitbarsting van den vuurspuwenden berg Merapi (Kedoe, 28 Juli). Veemarkt te Soerakarta (Sept.). Oprichting van Kamers van koophandel en nijverheid (Oct.). Opheffing van de verplichte teelt en levering van kruidnagelen in de residentie Amboina en onderhoorigheden (Dec.).
1864. Intrekking van de pacht der visscherijen in Ned.-Indië (1 Jan.). Uitbarsting van den vuurspuwenden berg Kloet (Kediri) (Jan.). Oprichting van een statistiek bureau (Febr.). Consessie aan de Ned.-Ind. Spoorwegmaatschappij te ’s Gravenhage, voor den aanleg en de exploitatie van een spoorweg van Batavia naar Buitenzorg (Maart). Opheffing van de verplichte teelt en levering van specerijen op het eiland Banda. Hevige aard- en zeebeving op Nieuw-Guinea. De cholera op Java (Mei, Juni, Juli en Aug.). Afkondiging der wet van 23 April 1864 tot regeling van de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Ned.-Indië (1 Juli). Ethnologisehe en nijverheidstentoonstelling te Serang (Bantam) (Juli).
1865. Intrekking van de gouvernements kaneel-cultuur op Java (Juli). Idem van de indigocultuur, na afloop van den oogst van 1865. Intrekking van de nopal-cultuur en de coehenille-teelt in de ass.-ress. Banjoewangi met uit. Oct. 1885. Eerste groot-ambtenaarsexamen in Ned.-Indië (Oct.-Nov.).
1866. Invoering van nieuwe tarieven van in-, uit- en doorvoer in Ned.-Indië (1 Jan.). Afschaffing van de straf van rottingslagen in Ned.-Indië, voor zoover die ter zake van misdrijf in politie-overtredingen kon worden opgelegd (Febr.). Opening van de Kweekschool voor inlandsche onderwijzers te Bandoeng (Mei). Afkondiging van het wetboek van strafrecht voor Europeanen in Ned.-Indië (Juni). Voltooiing van de telegraphische verbinding tusschen Sumatra en Java (Dec.). Afkondiging der eerste bij de wet vastgestelde begrooting van Ned.Indië voor 1867. .
1867. Hevige aardbeving in Midden-Java in de eerste helft van Juni. Instelling eener commissie tot onderzoek naar de rechten der bevolking van Java en Madoera op den grond van de ter zake bestaande gebruiken en instellingen (Juli). Opening van een gedeelte der spoorweglijn Semarang-Vorstenlanden (10 Aug.). Afschaffing van het ambtelijk landbezit der inlandsche hoofden en ambtenaren, uitgezonderd der dorpsbestuurders.
1868. Reorganisatie van het lager-onderwijs voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden in Ned.-Indië. Koortsepidemie te Semarang.
1870. Oprichting der stoomvaart-Mij. „Nederland”, ten doel hebbende het aanleggen van een geregelde stoomvaart tusschen Nederland en Ned.-Indië, door het Suez-kanaal (April). Concessie aan „The British Australian Telegraph Company (limited)” tot het in werking brengen van eene telegraphische verbinding tusschen het eiland Java en Australië (Mei).
1871. Afkondiging van het kon. besluit van .3 Mei 1871, n°. 17, houdende vaststelling der grondslagen van het inlandsch onderwijs in Ned.-Indië (Juli). Aankomst in Ned.-Ind. van de eerste boot der „Stoomvaart-Mij. Nederland” (9 Sept.). Opening van het gedeelte Batavia-Koningsplein van den spoorweg van Batavia—Buitenzorg (15 Sept.).
1872. Uitbarsting van den vulkaan Merapi (15 April). Aardbeving te Ambarawa (Oct.).
1873. Opening van het gedeelte MeesterCornelis—Buitenzorg van den spoorweg Batavia—Buitenzorg (31 Jan.). Rijstschaarschte op Java, vooral in de residentie Semarang (Febr.). De knokkelkoorts (dengue fever) beerscht algemeen. Uitbreiding van den telegraaf op Sumatra (13 Mei). Opening van het gedeelte Bringin—Willem I van den spoorweg Semarang—Vorstenlanden (17 Mei). Eerste Indisch landbouwoongres te Soerakarta, (Oct.). Cholera-epidemie. Regeling van het recht der inlanders om gronden, niet als gemeen© weide of uit eenige anderen hoofde tot de dorpen behoorende, te ontginnen (Maart). Afkondiging van het reglement tot regeling van het rechtswezen in het gouv. Sumatra’s Westkust (26 Maart). Regeling der wijze van uitgifte van onbebouwde gronden in de gouvernemeintslamden van Sumatra (26 Maart). Nieuwe organisatie van het hooggerechtshof van Ned.-Indië (April). Reglement voor het beheer en de exploitatie der houtbosschen op Java en Madoera (April). Reorganisatie van den dienst van het stoomwezen (April). Vaststelling van bepalingen omrent de ontginning van delfstoffen (Mei). Verbetering der rechtsbedoeling in het rijk Soerakarta en in de Mangkoe Negara,n (Sept.). (Zie ook het chronologisch overzicht bij het art. Atjeh).
1875. Opening der kweekschool voor inlandsche onderwijzers te Probolingo (1 Jan.). Zware overstroomingen in Midden- en Oost-Java. Moddervloed uit den vulkaan Kloet in Kediri. Vaststelling van nieuwe bepalingen omtrent de wijze van verificatie der ontvangsten in Ned.-Indië en omtrent daarmede in verban^ staande onderwerpen (Jan.). Vereeniging van de post- en telegraafdiensten (Maart). Overbrenging van de kweekschool voor inlandsehe onderwijzers te Soerakarta naar Magelang. Regeling van den toestand der slaven in de gouv.landen van het gouv. Celebes en Onderhoorigheden (Juni). Afkondiging der wet van 6 April 1875, tengevolge waarvan een aanvang wordt gemaakt met den aanleg van den Staatsspoorweg Soerabaja—Pasoeroean—Malang en met de opname voor een Staatsspoorweg ter verbinding van Batavia met Bandoeng (15 Juni). Inwijding van den lichttoren op Poeloe Bras (Atjeh), waaraan de naam van Willemstoren wordt gegeven (23 Juli). Opening der kweekschool voor inlandsehe onderwijzers te Bandjermasin (18 Sept.). Oprichting eener hoogere burgerschool met driejarigen cursus te Soerabaja (1 Nov.). De cholera eiseht gedurende het geheele jaar talrijke offers.
1876. Plechtige vrijverklaring der slaven in het gouv. Sumatra’s Westkust (Mei). Opening van de kweekschool voor inlandsehe onderwijzers en tolken te Makassar (1 Juli). Onthulling van het standbeeld van Jan Pietersz. Coen te Batavia (4 Sept.). Ernstige moeilijkheden tusschen werkgevers en werklieden op eenige landbouw-ondernemingen in Deli (residentie Oostkust van Sumatra) (Sept.). Opening van de landbouwschool te Buitenzorg (1 Nov.). Afkondiging van nieuwe strafbepalingen tegen zeeroof en andere seheepvaart-misdrijven (3 Nov.). Algemeene bepalingen omtrent het beheer van den gouvernements post- en telegraafdienst (8 Nov.).
1877. Reorganisatie van het bestuur in de residentie Z. en O. afdeeling van Borneo (2 Febr.). Tot de oprichting van afzonderlijke openbare lagere meisjesscholen wordt in beginsel besloten (2 Maart). Wetenschappelijke expeditie tot onderzoek van Midden-Sumatra, uitgezonden door het Aardrijkskundig Genootschap te Amsterdam. Aanvang der werkzaamheden aan den bouw der havenwerken voor Batavia te Tandjong-Priok (1 Mei). Ned.-Indië opgenomen in de algemeene postvereeniging (1 Mei). Wijziging van het muntwezen in Ned.Indië (1 Juni). De haven van Joana (Japara) opengesteld voor den algemeenen handel (14 Juni). Oprichting van een burger-avondschool te Soerabaja (14 Aug.). Regeling van de uitgifte in erfpacht van gronden in de assistentresidentie Billiton (26 Sept.). Opening eener hoogere burgerschool met driejarigen cursuste Semarang (1 Nov.). De heffing van in- en uitvoerrechten op de Tamiang-rivier (Oostkust van Sumatra) voor rekening van het gouvernement overgenomen (5 Nov.). Vaststelling van een reglement op het beheer en toezicht over de burgerlijke openbare werken (25 Nov.). Regeling van de persoonlijke diensten, waartoe de inboorlingen in het gouvernement Sumatra’s Westkust verplicht zijn (12 Dec.).
1878. Regeling van het rechtswezen in Palembang (8 Jan.). Regeling van de heerendiensten in de gouvernementslanden der residentie Palembang (17 Jan.). Regeling van de verkiezing en het ontslag van de hoofden der inlandsch,e gemeenten op Java en Madoera (1 Febr.). Indienststelling van ambtenaren voor de beoefening van inlandsehe talen (13 Mei). Opening in tegenwoordigheid van den gouv.-gen. v. d. eersten staatsspoorweg op Java, van Soerabaja naar Pasoeroean (Mei). Eerste eeuwfeest v. h. Batav. genootschap v. kunsten en wetenschschappen (1 Juni). Tot de voortzetting van den aanleg van Staatsspoorwegen op Java wordt besloten (Juni). Vrijverklaring van de slaven in het rijk Batjan (residentie Ternate) (1 Juli). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Bangil—Sengon van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (1 Nov.).
1879. Invoering van een personeel© en patent-belasting in Ned.-Indië (1 Jan.). Gorontalo (Menado) opengesteld voor den algemeenen handel (Jan.). Opening voor .het publiek verkeer van het gedeelte Sengon-Lawang van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (1 Mei). Vrijverklaring der slaven in het rijk Tidore (residentie Ternate), met uitzondering van Nieuw-Guinea (1 Juli). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Lawang—Malang van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (20 Juli). Vrijverklaring der slaven in het rijk Ternate (20 Sept.). De koffiebladziekte (zie Hemileia vastatrix) vertoont zich te Buitenzorg.
1880. Regeling van het rechtswezen in de residentie Benkoelen (2 Febr.) en in Z. en O. afdeeling van Borneo (5 Maart). Moord op de fransche natuuronderzoekers Guillaume en Wallon, gepleegd in het gebied van den radja van Tenom, ter westkust van Atjeh (11 Maart). Wederinvoering van de pacht der pandjeshuizen (1 Juli). Openstelling van de haven van Benkalis (Oostkust van Sumatra) voor den algemeenen handel (31 Juli). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Sidwardjo— Modjokerto van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (16 Oct.). Zware overstrooming in Atjeh (17 Nov.). Internationale tentoonstelling te Melbourne. Eerste vijfjaarlijksche volkstelling op Java en Madoera.
1881. Een hevige aardbeving richt ter hoofdplaats Koepang (Timor) belangrijke schade aan (5 Juni). Afschaffing van de huis-, tuinen staldiensten bij de eerste en tweede districtshoofden in de Minahassa (Menado) (16 Jan.). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Modjokerto—Semboeng van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (27 Febr.). Opnemingen gelast voor een spoorwegverbinding van Djokjakarta over Magelang naar Willem I en voor een telegraafverbinding tusschen Java en de Buitenbezittingen (Febr.). Oprichting te Amsterdam van een „Koloniale Bank” ter ondersteuning van ondernemingen van landbouw en nijverheid in Ned.-Indië (22 Maart). Vaststelling van een nieuw reglement voor den postdienst in Ned.-Indië (16 Juni). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Semboeng—Kertosono van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (25 Juni). Woelingen op godsdienstig gebied in de afdeelingen Ommelanden van Benkoelen en Laïs onderdrukt (Juni). Inwerkingtreding van een nieuw reglement op het verleenen van pensioenen aan burgerlijke ambtenaren in Ned.-Indië (1 Juli). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Kertosono—Kediri van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (13 Aug.). De havens van Sambas, Singkawang en Soekadana (Westerafdeeling van Borneo) opengesteld voor den algemeenen handel (15 Aug.). Oprichting te Rotterdam der „Stoomvaart-Mij. Rotterdam”, ten doel hebbende het onderhouden eener geregelde vaart tusschen Nederland en Ned.-Indië (3 Sept.). Oprichting te Amsterdam der „Nederlandsch-Indische Tramwegmaatschappij” ten doel hebbende het onderhouden en exploiteeren in Ned.-Indië van stoom- en andere tramwegen (19 Sept.). Herziening der voorschriften omtrent de regeling en verdeeling der persoonlijke diensten in de Minahasa (Menado) (20 Sept.). De haven van Oleh-leh, gouv. Atjeh en Onderhoorigheden, voor den algemeenen handel opengesteld (28 Sept.). Afkondiging der wet tot regeling van het auteursrecht voor Nederland en Ned.-Indië (28 Sept.). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Kertosono— Ngandjoek van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (1 Oct.). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Buitenzorg—Tjiljoeroek van de Westerlijnen der Staatsspoorwegen (5 Oct.). Oprichting te Amsterdam eener „Moluksche Handels-Vennootschap”, ten doel hebbende het drijven van handel en het exploiteeren van landbouw- en andere industriëele ondernemingen in de Molukken (9 Nov.). Het eerste dok van de Ned.-Ind. Droogdok-Mij. op het eiland Amsterdam ter reede van Batavia voor het algemeen gebruik opengesteld (1 Dec.). Koortsepidemie en veeziekte blijven in West-Java. heerschen.
1882. Opnemingen gelast voor den aanleg van een spoorweg van Probolinggo over Loemadjang, Djember en Bondowoso naar Panaroekan of Kapongan (21 Jan.). Concessie aan. F. v. d. Pfordten en W. Wille voor het aanleggen van telephoon-verbindingen ter Oostkust van Sumatra (24 Jan.). De triangulatie van. Java geëindigd. Opheffing van den geographischen dienst in Ned.-Indië (6 Febr.). Regeling van het rechtswezen in de gewesten Celebes en onderhoorigheden, Timor, Menado, AmS boina en Ternate (6 Febr.). Reorganisatie van het Hooggerechtshof van Ned.-Indië (14 Feb.). Nieuwe bepalingen ter verzekering van het zoutmonopolie (25 Febr.). Regeling van het rechtswezen in de residentie Riouw en Onderhoorigheden (15 Maart). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Tjitjoeroekj Soekaboemi van de Westerlijnen der Staats! spoorwegen (21 Maart). Afkondiging der wet 1 van 4 Dec. 1881 houdende aanvulling van art. 108 van het reglement op het beleid der re! geering van Ned.-Indië (22 Maart). Nieuw rej glement op den burgerlijken geneeskundigen dienst (30 Maart). Hevige uitbarsting van den ; vulkaan Sindoro in Midden-Java (1 April). Af: schaffing van eenige persoonlijke diensten op Java en Madoera en heffing van een hoofdgeld van de heeren-dienstplichtigen (17 Mei). Regeling van het rechtswezen in de residentie Bali en Lombok (21 Mei). Verklaring tusschen ! Nederland en Duitschland tot wederkeerige be; seberming van handels- en fabrieksmerken ; (Mei). Afkondiging van het kon. besluit van 22 April 1882 no. 16, houdende wijziging der verordening op het benoemen van ambtenaren voor den burgerlijken dienst in Ned.-Indië (Juni) Zware overstroomingen in Soerabaja, Madioen en Kediri (Juni). Moddervloed uit den vulkaan Goentoer in de Preanger-Regentschappen (Juni). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Ngandjoek—Madioen van de Oosterlijnen der Staatsspoorwegen (1 Juli). Nieuw tarief voor binnenlandsche telegrammen (13 Aug.). Moeilijkheden tusschen werkgevers en werklieden op eenige landbouwondernemingen in Djokjakarta (Aug.). Afkondiging van het kon. besluit van 11 Juli 1882, no. 76, houdende buitenomloopstelling van oude zilveren muntspeciën (10 Sept.). De eerste hoogere burgerschool voor meisjes geopend te Batavia (2 Oct.). Opening van het publiek verkeer van een gedeelte van den stoomtramweg Semarang—Djoewana (1 Dec.). Overstrooming in Menado .(29 Dec.). De veeziekte blijft in West-Java beerschen. Cholera-epidemie.
1883. Concessie aan de Deli-maatschappij voor den aanleg en de exploitatie van een spoorweg, loopende van de ankerplaats aan de Belawan over Medan naar Deli-toewa, met een zijtak van Medan naar Timbang Langkat. (23 Jan.). Regeling van het rechtswezen in het landschap Deli (Oostkust van Sumatra) <de residentie Wester Afdeeling van Borneo (1 Febr.) Aan G. Klaij vergunning verleend om ©en stoomtramweg van Poerwedadi naar Goendih aan te leggen en te exploiteeren (8 Febr.). Oprichting te Batavia van de naamlooze vennootschap: „Nederlandsch-Indische Telephoonmaatschappij” ten doel hebbende het aanleggen en exploiteeren van telephoon-verbindingen (22 Maart). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Soekaboemi-Tjiandjoer van de Westerlijnen der Staatsspoorwegen op Java <10 Mei). Vulkanische uitbarsting op het in .straat Soenda gelegen eiland Krakatau (20 Mei). Opening voor het publiek verkeer van het .gedeelte Kediri-Toeloengagoeng van de oosterlijnen der staatsspoorwegen op Java (2 Juni). De nieuwe overeenkomst met de „Nederlandse!» Handelmaatschappij” door de wet bekrachtigd (12 Juni). Opening voor het publiek verkeer van een gedeelte van den stoomtramweg Batavia-Meester-Comelis (30 Juni). Openstelling van de havens Pabean, Tamboekoes, Sangsit en Loloan (Boeleleng en Djembrana, eiland Bali) voor den algemeenen handel (30 Juni). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Madioen-Paron van de oosterlijnen der staatsspoorwegen op Java (2 Juli). Oprichting te Rotterdam van de naamlooze vennootschap: „Rotterdamsche Lloyd”, ten doel hebbende o.a. vracht- en passagiersvaart op Ned.-Indië (6 Juli). Afkondiging van bepalingen op de uitlevering van vreemdelingen (10 Aug.). Tweede vulkanische uitbarsting in dit jaar op het in straat Soenda gelegen eiland Krakatau. .De kustlanden in die straat grootendeels verwoest. Landbouwtentoonstelling te Buitenzorg (Sept.). Afkondiging van nieuwe bepalingen op het benoemen van ambtenaren voor den burgerlijken dienst in Ned.-Indië (3 Nov.). Tractaat met Siam betreffende den invoer en den verkoop van geestrijke dranken 'in dat rijk (10 Nov.). Cholera, pokken en veepest. Vulkanische uitbarstingen in verschill. •deelen van den archipel.
1884 Oprichting te ’s Gravenhage eener „Java-Spoorwegmaatschappij” ten doel hebbende, het aanleggen en exploiteeren van spoor- of tramwegen in Ned.-Indië (12 Jan.). Algemeen reglement op den aanleg en de exploitatie van stoomtramwegen. Aan de factorij der Nederlandse!» Handelmaatschappij te Batavia concessie verleend voor den aanleg en de exploitatie van een spoorweg van Batavia over Pasar-Senin en Meester-Cornelis naar Bekasi (19 Febr.). Nieuw landverhuurreglement voor de Vorstenlanden op Java (1 Maart). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Paron-Modjo-Sragan van de oosterlijnen der staatsspoorwegen op Java (1 Maart). Oprichting te Amsterdam eener „Borneo Mijn-Maatschappij”, strekkende tot de ontginning van mijnen op het eiland Borneo (14 Maart). Een gouvernements-telephoondienst ingevoerd (27 Maart). Opening voor het publiek verkeer van den stoomtramweg Semarang-Djoewana (19 April). Handelsovereenkomst met Frankrijk (19 April). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Tjandjoer-Bandoeng van de westerlijnen der staatsspoorwegen op Java (17 Mei). De oosterlijnen der staatsspoorwegen op Java voltooid tot Soerakarta (24 Mei). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte Toeloengagoeng-Blitar van de oosterlijnen der staatsspoorwegen op Java (16 Juni). De Bataviasche Ooster-Spoorwegmaatschappij, opgericht te Amsterdam (10 Juli). De sluiting der Atjehsche havens voor allen in- en uitvoer afgekondigd (31 Juli). Verdere afschaffing van eenige persoonlijke diensten op Java en Madoera (1 Sept.). Opening voor het publiek verkeer van het gedeelte BandoengTjitjalengka van de Westerlijnen der staatsspoorwegen op Java (10 Sept.). Reorganisatie van het bestuur in het gewest Atjeh en onderhoorigheden. Opening voor het publiek verkeer van den stoomtramweg Batavia-Meester-Cornelis (15 Sept.). De landbouwschool te Buitenzorg opgeheven (30 Sept.). Tentoonstelling van voortbrengselen van eenige takken van nijverheid en kunst in den dieren- en plantentuin te Batavia (Nov.). Afschaffing der slavernij of lijfeigenschap in Boeleleng (Bali). Koortsen in Banjoemas en Bagelen. Cholera, Pokken. Veeziekte op Sumatra. Koffiebladziekte. Ziekte in het Cheribonsche suikerriet.
1885. Ter hoofdplaats Boeleleng (Bali) heeft op plechtige wijze de vrijverklaring plaats van de slaven en lijfeigenen in de afdeeling van dien naam (1 Jan.). Definitieve openstelling voor publiek verkeer van het gedeelte Kramat-Meester-Cornelis van den stoomtramweg Batavia-Meester-Cornelis en van het gedeelte Koedoes-Pati-Djoewana der hoofdlijn van den stoomtramweg Semarang-Djoewana (April). Afkondiging der door den koning vastgestelde nieuwe organisatie van het personeel van den Waterstaat en ’s Lands Burgerlijke Openbare Werken. (9 April). Opheffing van de sluiting der Atjehsche havens voor allen in- en uitvoer (April). Hevige uitbarsting van den vulkaan Smeroe (oosthoek van Java) (18 en 19 April). De koffie-onderneming Kalibening wordt door de lava-stroomen gedeeltelijk verwoest. Vaststelling van een algemeen reglement op den aanleg en de exploitatie van stoomtramwegen voor algemeen verkeer in Ned.-Indië (13 Juni). Vergunning verleend aan E. Fabius om in de residentie Pasoeroean van de dessa Kali-anjas over Bangil, Kasri en Gempol naar Porrong, een stoomtramweg aan te leggen en te exploiteeren (23 Juni). Nieuwe regeling der zegelbetaling (11 Aug.). Vaststelling van een reglement op den aanleg en het gebruik van tramwegen ten behoeve van ondernemingen van landbouw en nijverheid (9 Sept.). Invoering van een rechtstreeksch bestuur in het voormalige panembahanschap Madoera (1 Nov.). Opening voor het publiek verkeer van den staatsspoorweg Batavia-Tandjong-Priok (2 Nov.). Vaststelling van een Algemeen Reglement voor de spoorwegdiensten in Ned.-Indië (3 Nov.). Cholera, pokken en koortsen. Veeziekte op Java en Sumatra, Buitengewone vulkanische werkzaamheid.
1886. Zware overstroomingen in het grootste gedeelte van Midden-Java (Jan.). De overstroomingen duren voort tot Februari. Regeling van het oogstverband (7 Maart). Vaststelling van een Alg. Regl. voor den dienst en liet vervoer op de secundaire spoorwegen in Ned.Indië (30 Maart). Nog steeds wordt MiddenJava door overstroomingen geteisterd. Herziening der bepalingen op de heffing der verponding in Ned.-Indië (19 April). Vaststelling van een Regl. op de openbare verkoopingen en van bepalingen omtrent het houden van openbare verhuringen en verpachtingen in Ned.-Indië (April en Juli). Feestelijke opening van de stoomtramlijn Kota-Radja-Lamjong en van de nieuwe brug over de Atjeh-rivier (18 Juli). Opening der sectie Laboean-Medan der lijn Belawan-Medan-Deli Toewa (25 Juli). Overstroomingen in het zuiden der residentie Bagelen (21—26 Oct.). Regeling van de onderlinge rechten en verplichtingen der werkgevers en der van buiten den vasten wal van het gewest afkomstige werklieden op de ondernemingen van land- of mijnbouw in het gouv. Sumatra’s westkust (30 Nov.). Reorganisatie van ’t bestuur in de Zuider-Oosterafdeeling van Bomeo (30 Nov.). Gedrukte toestand der suikerindustrie. Cholera, pokken, berri-berri onder het leger en koortsen. Veeziekte en koffiebladziekte. Buitengewone vulkanische werkzaamheid.
1887. Uitvaardiging van verbodsbepalingen tegen het werven van inlanders tot het verrichten van arbeid buiten Ned.-Indië (9 Jan.). Vaststelling van een nieuw reglement op het rechtswezen in dat gewest (21 Febr.). Invoering der heffing van een accijns van petroleum in de gewesten waar van wege het Ned.Indisch bestuur invoerrechten worden geheven (1 Maart). Vaststelling van nieuwe regelen, in acht te nemen bij aanvragen om concessie voor den aanleg en exploitatie van spoorwegen voor algemeen verkeer in Ned.-Indië (24 April). Openstelling voor het publiek verkeer van den zijtak Medan—Timbang Langkat van den Delispoorweg (1 Mei). Openstelling voor het publiek verkeer van den staatsspoorweg DjokjakartaTjilatjap met den zijtak Koetoardjo—Poerworedjo (20 Juli). Vaststelling van bepalingen tot verbetering van het toezicht op het vervoer van personen en goederen door middel van stoomschepen (22 Juli). Aanleg eener telegraaflijn van Medan naar Padang Sidempoean. Afkondiging van een reglement op het verkenen van pensioenen aan inlandsche burgerlijke landsdienaren op Java en Madoera (23 Oct.). Verlenging van de overeenkomst met de Nederl. Handelmaatsch. voor den tijd van vijf jaren, ingaande met 1 Jan. 1890 (5 Nov.). Koelie-ordonnantie voor de residentie Palembang (4 Nov.).
1888. Instelling van een laboratorium voor onderzoekingen op het gebied van pathologische anatomie en bacteriologie te Batavia (15 Jan.). De invoer van sterke dranken in het ned. gedeelte van Nieuw-Guinea verboden (31 Maart). Koelie-ordonnanties voor de residenJ tiën Ternate en onderhoorigheden en Amboina i (29 April). Opening voor het publiek verkeer ! van de telegraphische verbinding van Java I met Makasser via Boeleleng (17 Oct.). Ver| hoogde werking van den vulkaan Merapi (Midden Java). Algemeene en langdurige droogte-
1889. Vaststelling van een nieuw reglement op het beheer en toezicht over den waterstaat en ’s lands burgerlijke openbareI werken (7 Febr.). De serehziekte in het suikerj riet breidt zich op Java uit. Bepalingen uitgevaardigd tot tegengang van de verbreidingdier ziekte (6 Maart). De invoer van opium ! in het ned. gedeelte van Nieuw-Guinea verboden(18 Mei). Herziening koelie-ordonnantie voor de \ oostkust van Sumatra (13 Juli). Openstelling ; voor het publiek verkeer van het gedeelte : Tjitjalengka—Garoet van de westerlijnen der I staatsspoorwegen op Java (14 Aug.). Vaststelling van een nieuw reglement op de openbare verkoopingen en van nieuwe 'voorschriften omtrent het houden van openbare verhuringen en verpachtingen in Ned.-Indië (7 Sept.). Uitgifte van verscheidene concessiën van landbouw en mijn-ontginning in de Westerafdeeling van Boraeo. Koelie-ordonnantie voorde ondernemingen van land- of mijnbouw I aldaar (20 Sept.). Opening van het publiek I verkeer van de telegraphische verbinding vanJava met Madoera (24 Sept.). Hevige koortsi epidemie in de afdeeling Demak der residentie : Semarang (Aug. en Sept.). Regeling der heeren1 diensten in de residentie Kedoe (19 Dec.).
Het jaar 1889 onderscheidt zich door eene zeer abnormale weersgesteldheid, tengevolge waarvan op vele plaatsen de oogst in mindere of meerdere mate mislukt, 1890. Uitbreiding van den Raad van Justi! tie te Semarang (19 Febr.). Koelie-ordonnantie voor de particuliere spoor- en tramwegen i ter Sumatra’s westkust (22 Maart). Uitbreiding ! van de verboden kringen voor den invoer, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium of overblijfselen van opium op Java (7 Juni). De afsluiting der Noord- en Westkust van Atjeh voor allen in- en uitvoer wordt met kracht gehandhaafd en het afgesloten gebied geleidelijk uitgebreid. Uitbarsting van den berg Makian op het eiland van dien naam in de residentie Ternate (Juni).
Vaststelling van i een nieuw reglement voor de opiumpacht op Java en Madoera en op de Buitenbezittingen, waar het Javasche reglement van kracht is (Juli). Regeling der heerendiensten in de residentie Bagelen (6 Aug.). De invoer van sterke dranken op de Sangi-, Talaur- en Nanoesaeilanden der residentie Menado en in de afdeeling Aro-e-, Kei-, Tenimber- en Zuidwester; eilanden der residentie Amboina verboden (13Aug. en 13 Sept.). Regeling van de hoofdelijke belasting in de rechtsstreeks aan het nederl.gezag onderworpen gedeelten van het Gouv. Celebes en onderhoorigheden (18 Aug.). VastI stelling van bepalingen omtrent den aanleg en het gebruik van geleidingen voor electrische verlichting en het overbrengen van kracht door middel van electriciteit in Ned.-Indië (13 Sept.).
Aardbeving in Midden-Java, waaronder voornamelijk Joana (Japara) geteisterd wordt (12 Dec.). Bene overstrooming langs da geheele oostkust van het eiland Groot-Sangi {residentie Menado) brengt groote verwoesting teweeg (24 Dec.).
1891. Opheffing van de kweekschool voor inlandsche onderwijzers te Bandjermasin ten Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo (9 Febr.). Regeling betreffende eene tienjarige verlenging der landhuurcontracten in de Vorstenlanden (Febr.). Koelie-ordonnanties voor Benkoelen, Lampongsche districten en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo (10 April). Vaststelling van nieuwe bepalingen omtrent de toelating van bijzondere personen tot het bereiden van koffie, welke in Ned.Indië aan den lande moet worden geleverd (20 April). Regeling der heerendiensten in het gouvern. Celebes en onderhoorigh., met uitzondering van Makassar. Regeling van de in de onderafd. Makassar te heffen belasting tot vervanging van heerendienst (21 April). Vaststelling van' een algemeen reglement voor de tinwinning op het eiland Banka (31 Mei). Vaststelling van algemeene bepalingen omtrent het beheer van den gouvern. Post- en Telegraafdienst in Ned.-Indië (2 Juni). Verscherping der bepalingen op het vervoer van vee (3 Juni). Vaststelling van bepalingen voor den dienst en het vervoer op den staatsspoorweg ter Sumatra’s Westkust (8 Juni). Wet, houdende goedkeuring der op 5 Juli 1890 te Brussel door de wederzijdsche gevolmachtigden onderteekende overeenkomst betreffende de oprichting eener internationale vereeniging tot uitgave der douane-tarieven (in Indië afgekondigd 27 Juni). Invoering van eene bedrijfsbelasting in de afdeelingen Boeleleng en Djembrana der residentie Bali en Lombok (27 Juni). Aanvulling en wijziging van het reglement voor de pacht van het recht tot het houden van pandhuizen (1 Juli). Koelie-ordonnantie voor de residentie Riouw en onderhoorigheden (19 Oct.). Openstelling voor bet publiek verkeer van het gedeelte Padang—Pandjang—Fort de Koek van den staatsspoorweg ter Sumatra’s Westkust (1 Nov.). Uitvoering van de op 14 Maart 1884 te Parijs gesloten internationale overeenkomst tot bescherming van onderzeesehe telegraafkabels (12 Nov.). Opening van de telegraphische verbinding tusschen Laboean—Deli en Penang (2 Dec.). Wijziging in het reglement voor den postdienst in Ned.-Indië. Oprichting van bestelhuizen (18 Dec.). Koelie-ordonnantie voor de spoor- en tramwegondernemingen voor publiek verkeer in de residentie Oostkust van Sumatra (24 Dec.). Het jaar 1891 kenmerkt zich door eene buitengewoon langdurige droogte.
1892. Vaststelling van een nieuw reglement op het gebruik van stoomketels in Ned.-Indië (8 Febr.). Vaststelling van bepalingen ter voorkoming en beteugeling van epidemieën en ter voorkoming van het overbrengen van besmettelijke ziekten over zee in Ned.-Indië (11 Febr.). Koelie-ordonnanties voor Celebes. en onderhoorigheden (7 Maart). Aardbeving op Sumatra, waardoor voornamelijk de residentie Tapanoeli geteisterd wordt (17 Mei). Afkondiging in Indië vr.n de wet van 4 April 1892, houdende goedkeuring der op 20 Juni 1891 te Londen tusschen Nederland en GrootBritannië en Ierland gesloten overeenkomst tot vaststelling der grenzen tusschen de ned. bezittingen op Borneo en de tot het Britsch protectoraat behoorende staten op dat eiland, zoomede van het Koninklijk besluit betreffende de bekendmaking van bedoeld grensverdrag 1( Juni en 21 Sept.). Hevige uitbarsting van den vulkaan Awoe op het eiland Groot-Sangi (residentie Menado), die groote verwoestingen teweeg brengt en aan duizenden menschen het leven kost (7 Juni). Bekendmaking in Indië van het algemeen postverdrag, gesloten op het den 4en Juli 1891 te Weenen gehouden congres der Algemeene Postvereeniging (13 Juni). Vaststelling van bepalingen omtrent de in het landschap Indragiri op Sumatra van landswege te verpachten middelen en omtrent de heffing aldaar van in- en uitvoerrechten (18 Juni). Openstelling voor het publiek verkeer van het gedeelte Padang-Pandjang— Solok van den staatsspoorweg ter Sumatra’s Westkust (1 Juli). Uitbreiding van de verboden kringen voor den invoer, het bezit, het vervoer en den verkoop van opium of overblijfselen van opium op Java (20 Juli). Wet van 18 Juni 1892, houdende goedkeuring der overeenkomst met de Billiton-maatschappij, betreffende eene nieuwe concessie tot het winnen van tin op het eiland Billiton (in Indië afgekondigd 23 Aug.). Reorganisatie van het rechtswezen in de assistent-residentie Billiton (23 Aug.). Invoering eener scheepvaartregeling ter Oostkust van Atjeh. De haven van Edi wordt voor den algemeenen handel opengesteld. Afkondiging van een nieuw reglement op het verleenen van verloven naar Europa aan Europeesche ambtenaren (28 Oct.). Invoering van een Pakketpostdienst binnen Ned.-Indië (Dec.).
1893. Koelie-ordonnantie voor de residentie Menado (13 Jan.). Herziening van de regeling der hoofdelijke belasting in de residentie Benkoelen (19 Febr.). Nieuwe regeling omtrent het heffen van een hoofdgeld ter vervanging van verplichte persoonlijke diensten op Java en Madoera (26 Febr.). Vorming in het gouv. Celebes en onderhoorigheden van de afdesling Palosbaai (11 Maart). Invoering eener scheepvaartregeling ter Noord- en Westkust van Atjeh (12 Maart). Wet, houdende goedkeuring der op 14 en 15 April 1891 tusschen verschillende Staten, waaronder Nederland, te Madrid gesloten overeenkomsten tot bescherming van den industrieelen eigendom (in Indië afgekondigd 29 Maart). Opheffing van de kweekschool voor inlandsche onderwijzers te Padang Sidempoean ter Sumatra’s Westkust (19 April). Reorganisatie van het inlandsch onderwijs (5 Juni). Indienststelling van een wetenschappelijken adviseur voor de koffiecultuur (5 Juni). Vaststelling van nieuwe bepalingen omtrent den aanleg en de exploitatie van stoomtramwegen vcor algemeen verkeer in Ned.-Indië (9 Aug.). Tentoonstelling van voorwerpen van landbouw en nijverheid te Batavia, door den gouv.-gen. geopend (12 Aug.—19 Nov.). Vaststelling van een reglement op den invoer, het bezit, den aanmaak, het vervoer en bet gebruik van ontplofbare stoffen (18 Sept.). Afkondiging van een nieuw reglement op het verleenen van verloven naar Europa aan de officieren van het leger in Ned.-Indië (19 Sept.). Invoering van een buitenlandschen pakketpostdienst (28 Sept.). Afkondiging van nieuwe bepalingen, betreffende het grootambtenaarsexamen voor den Indischen dienst (29 Sept.). Invoering met 1 Jan. 1894 van een accijns op lucifers (14 Dec.). Afkondiging van een nieuw reglement voor het Weduwen- en W'eezenfonds der officieren van de landmacht in Ned.-Indië (19 Dec.).
1894. Invoering eener hoofdelijke belasting in de residentie Ternate (1 Jan.). Vaststelling van een nieuw reglement op de inrichting der kweekscholen voor de vorming van inlandsche onderwijzers (30 April). Afkondiging in Ned.Indië van het Koninklijk besluit van 28 April 1894 no. 32, houdende regeling van het militair ondierwijs in Ned.-Indië (9 Juli). Uitzending eener expeditie naar Lombok, onder opperbevel van J. A. Vetter (begin Juli). Reorganisatie van het lager onderwijs voor Europeanen in Ned.-Indië (10 Sept.). Wijziging der bepalingen aangaande de vereischten van benoembaarheid tot notaris in Ned.-Indië (12 Oct.). Openstelling voor het algemeen verkeer van het gedeelte Tasikmalaja—Maos van den in aanleg zijnden staatsspoorweg Preanger— Tjilatjap, waarmede de spoorwegverbinding van Oost- met West-Java tot stand komt (1 Nov.). Verovering der Lomboksche hoofdsterkte Tjakranegara (18 en 19 Nov.), gevolgd door de onderwerping der bevolking (20 Nov. en volgende dagen).
1895. Verdrag tusschen Nederland en Spanje tot wederzijdsche uitlevering van misdadigers, hetwelk ook op de wederzijdsche koloniën van toepassing wordt verklaard (5 Juni). Afkondiging van bet Kon. besluit van 22 Apr. 1895 no. 11, houdende wijziging van het pensioenreglement voor Europeesche burgerlijke ambtenaren (22 Juni). Nieuwe indeeling van de residentie Westerafdeeling van Borneo en reorganisatie van het personeel in dat gewest (1 Juli). Oprichting van een Instituut-Pasteur te Weltevreden (16 Juli). Invoering van het rechtstreeksch bestuur op het eiland Lombok (Bali en Lombok, 31 Aug.). Maatregelen ter voorkoming van uitbreiding der serehziekte in «enige gewesten op Java (5 Oct.). Overeenkomst tusschen Nederland en Groot-Britannië en Ierland tot regeling der grens tusschen het Nederlandsch en Britsch gebied op NieuwGuinea (9 Oct.). Bekendmaking van de tusschen Nederland en Griekenland uitgewisselde verklaring tot regeling van de wederzijdsche bescherming van handels- en fabrieksmerken (15 Oct.). Goedkeuring der tusschen Nederland en Groot-Britannië en Ierland gesloten overeenkomst betreffende de scheidsrechterlijke uitspraak in zake de Costa Rica packetquaestie (22 Oct). Indeeling van de Lucipara- en Schildpadeilanden bij de afdeeling Amboina (29 Oct.). Herziening van het in de residentie Oostkust van Sumatra geldend tarief voor inen uitvoerrechten (14 Dec.). Vaststelling van een nieuw algemeen reglement voor de spoorwegdiensten in Ned.-Indië (31 Dec.).
1896. Inwerkingtreding der ordonnantie van -20 Nov. 1895, houdende bepalingen tot uitbreiding der proef met de exploitatie van het opiummiddel in eigen beheer over de residentiën Besoeki, Probolinggo en Pasoeroean (1 Jan.). Herziening van eenige bepalingen van het reglement op het verleenen van pensioenen aan Europeesche burgerlijke ambtenaren (in Indië afgekondigd den 26en Febr.). Herziening der regeling omtrent de Inlandsche grondontginning op Java en Madoera (29 Febr.). Overstroomingen in de residentie Soerabaja (Febr. en April). Openstelling voor den algemeenen handel van de Sabangbaai op Poeloe Weh (11 April). Vaststelling van bepalingen op de emigratie van inlanders uit Ned.-Indië naar de Nederlandsche kolonie Suriname (16 April). Herziening der regelen omtrent de ontginning van woeste gronden door inlanders in de gouvernementslanden buiten het gewest Menado (9 Juni). Vaststelling van nieuwe bepalingen inzake den aanslag en de inning der landrente in de residentie Preanger-Regentschappen (6 Juli). Verdrag tusschen Nederland en Portugal tot wederzijdsche uitlevering van misdadigers, hetwelk ook voor de wederzijdsche koloniën van kracht is (16 Oct.). Koelie-ordonnantie voor den land- en mijnbouw in de assistent-residentie Billiton (20 Nov,). Een groot deel van het jaar kenmerkte zich door algemeene en langdurige droogte.
1897. Vaststelling van een nieuw reglement op het krankzirlnigen-wezen in Ned.-Indië (4 Febr.). Vaststelling van een reglement voor het beheer der bosschen van den lande op Java en Madoera (9 Febr.). Uitbreiding der proef met de exploitatie van het opiummiddel in eigen beheer over de nederzettingen van vreemdelingen in de afdeeling Lombok (1 Apr.). Herziening van de bepalingen tot beteugeling der serehziekte op Java (27 April). Invoering van een Indisch patentrecht voor de in Ned.Indië werkende naamlooze vennootschappen eu andere vereenigingen of maatschappijen, welker zetel in Nederland is gevestigd (6 Mei). Afkondiging in Ned.-Indië van het tractaat van vriendschap en handel tusschen Nederland en den Oranje-Vrijstaat (4 Juli). Afkondiging in Ned.-Indië van het tractaat van handeï en scheepvaart tusschen Nederland en Japan (18 Juni). Vaststelling van nieuwe voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee (23 Juli). Verdrag tusschen Nederland en Italië tot wederkeerige uitlevering van misdadigers, hetwelk ook voor de wederzijdsche koloniën van toepassing is (2 Oct.). Openstelling voor het publiek verkeer van de trambaan Kota-Radja—Indrapoeri (15 Nov.).
1898. De hoofdplaats Amboina wordt door hevige aardbevingen geteisterd (6 Jan.). Verdragen tusschen Nederland en Duitschland tot wederkeerige uitlevering van misdadigers, welke ook voor de Ned. koloniën van kracht zijn (18 Jan.). Bestuursorganisatie voor NieuwGuinea (5 Febr.). Afkondiging in Ned.-Indië van de wet van 1 Febr. 1898, tot afschaffing van het uitvoerrecht van suiker in Ned.-Indië (14 Febr.). Definitieve invoering van de opiumregie in de residentiën Madoera, Pasoeroean, Probolinggo, Besoeki en in de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok (22 Febr.). Vaststelling van bepalingen ter. regeling van de heffing en de verzekering van den accijns op het inlandsch gedistilleerd op Java en Madoera (27 Febr.). Verhoogde werking van den vulkaan Lamongan in Oost-Java (Febr.). Regeling van het passenstelsel voor het gouv. Atjeh en onderhoorigheden (12 April). Afkondiging in Ned.-Indië van het Koninklijk besluit van 29 Dec. 1896 no. 23, houdende regeling der z.g. gemengde huwelijken (5 Mei). Verdrag tusschen Nederland en Frankrijk tot wederkeerige uitlevering van misdadigers, hetwelk ook voor de wederzijdsche koloniën van kracht is (22 Juni). Inwerkingtreding van den Postspaarbankdienst (1 Juli). Inlijving bij 'het tolgebied van de op den vasten wal van Sumatra gelegen Riouw Linggasche onderhoorigheden (1 Juli). Afkondiging in Ned.-Indië van het algemeen Postverdrag gesloten op het den loden Juni 1897 te Washington gehouden congres der Algemeene Postvereeniging (Oct.). Zie ook bij Nederland. Oost-Indische Compagnie. Indië kende men in de Middeleeuwen slechts uit verhalen, die voor een groot gedeelte berustten op overoude berichten. In die verhalen werd Indië beschreven als een wonderland, als een land gelijk Kanaan overvloeiende van melk en honig. Geen wonder, dat de zeevarende Europeanen in de 15de eeuw, toen de drang naar expansie zich bij verschillende volken openbaarde, juist Indië als het doel van hun reizen verkozen. Met Indië als einddoel zond Hendrik de Zeevaarder (f 1460) zijn schepen uit naar de Afrikaansche kust. Met Indië als wachtwoord zeilde Columbus naar het Westen, waar hij Amerika vond. Ten slotte zeilde Bartholomeus Diaz de Kaap de Goede Hoop (1486) om en vond Vasco de Gama langs dien weg Yoor-Indië (1498). Uit den aard der zaak kwam dus deze zeeweg in het bezit der Portugeezen; Portugal werd de leverancier der Indische specerijen in Europa; Lissabon werd het pakhuis en de markt daarvan. Van Lissabon werden de Indische producten meest naar Antwerpen verscheept en van daar weer naar Noord- en Midden-Europa verzonden.
Te Antwerpen brachten de Portugeezen en Spanjaarden zelf de specerijen. Maar daarnaast ontwikkelde zich meer en meer in den loop der 16de eeuw de handel der Hollanders en Zeeuwen rechtstreeks op Lissabon. Die handel op het Zuiden was het noodzakelijk complement van dien naar het Noorden, op de Oostzee vooral, waaruit Holland de Hanze meer en meer had verdreven. Die handel op Spanje en Portugal werd niet gestaakt, nadat de opstand was uitgebroken. Integendeel, de handel moest juist den oorlog tegen Philips II voeden; vandaar dan ook, dat de Staten weigerden dien handel te verbieden, met hoeveel klem de predikanten en anderen op ethische motieven daarop aandrongen. Ook Philips II, die in 1580 Portugal en zijn koloniën bij zijn rijk had ingelijfd, liet den handel der Nederlanders in den regel toe, omdat hij begreep, dat zijn volk de artikelen, die de rebellen in ruil voor de specerijen aanbrachten, volstrekt niet kon missen.
Maar van tijd tot tijd gevoelde hij toch den smaad, die daarin stak en legde hij den Nederlandschen schippers en kooplieden allerlei hinderpalen in den weg. Den zoo hun toegeworpen handschoen namen de Hollanders en Zeeuwen op. Zij gingen om de kwellingen in Spanje en Portugal te ontgaan, zelf den weg naar Indië zoeken.
Men begon evenwel aan den verkeerden kant. Men vertrouwde op oude kaarten en berichten en begon den weg naar Indië om het Noorden te zoeken. Vandaar de drie beroemde tochten naar de IJszee: de eerste van 1594, die succes scheen te beloven, de tweede van 1595, die mislukte, de derde van 1596, die eindigde met de beroemde overwintering van Heemskerck en Barendsz op Nova Zembla. Maar nog voordat deze wakkere mannen uit bet Noorden waren teruggekeerd, was reeds de vloot uitgezeild, die Indië voor Nederland zou ontdekken. De gewone weg naar Indië was niet onbekend: uit de berichten van Jan Huygen van Linschoten, wiens Itlnerario in 1595 verscheen, en van anderen wist men vrij wat omtrent het verre Oosten. Maar in Amsterdam, waar de zaak met kracht werd aangevat, wilde men nog meer weten.
Daarom zond een consortium van kooplieden in overleg met den predikant-geograaf Petrus Plancius een landgenoot, vermoedelijk Cornelis de Houtman, naar Lissabon om meerdere inlichtingen. Deze inlichtingen werden verkregen: in 1594 richtten negen Amsterdamsche kooplieden een zoogenaamde Compagnie van Verre op met een kapitaal van bijna drie ton. Deze Compagnie zond in 1595 vier schepen onder de Houtman naar Indië. Het is deze vloot, die in Juni 1596 voor Bantam aankwam en in Augustus 1597 na allerlei wederwaardigheden weer in het vaderland terugkeerde. De zeeweg naar Indië was door Nederland gevonden. De winst was bovendien naar genoegen; men zegt, dat er 87.000 gulden is verdiend.
In ieder geval was het succes ook financieel van dien aard, dat het ook anderen prikkelde tot deelneming aan de vaart op Indië. Naast de Compagnie van Verre, die haar ondernemingen voortzette, werd al spoedig een Nieuwe Compagnie van de vaerte op Oost-Indiën opgericht. Zij werd met de andere in 1598 tot een Oude Compagnie vereenigd met een kapitaal van ten slotte l1/2 millioen gulden. In 1599 werd naast haar een Nieuwe Brabantsche Compagnie opgericht, die echter reeds het volgende jaar onder sterke pressie der regeering met de Oude Compagnie samensmolt tot de Oost-Indische Compagnie te Amsterdam. Op soortgelijke wijze werden in Noord-Holland, in Rotterdam en in Zeeland weldra compagnieën opgericht. Deze compagnieën ontwikkelden een koortsachtige bedrijvigheid; nog vóór het einde van 1601, dus vóór de oprichting der Vereenigde OostIndische Compagnie, waren reeds 15 vloten, te zamen groot 65 schepen, naar Indië uitgezeild.
Deze bedrijvigheid had evenwel ook haar schaduwzijden: de compagnieën wenschten liever alles dan met ledige schepen naar Nederland terug te keeren. Zij werkten dus elkander zooveel mogelijk tegen, joegen de prijzen in Indië op en, zooals het heette, „zeilden malcanderen de schoenen van de voeten en het geld uit den buidel”. De regeering begreep, dat hier esn geval aanwezig was, waarin men van den traditioneelen vrijen handel moest afwijken. Vooral Oldenbarnevelt zag duidelijk in, welk groot politiek belang er bij de vaart op Indië betrokken was. Het was vooral daarom, omdat hij inzag, welk een krachtig wapen de Compagnie voor den staat zou zijn in den strijd met Spanje, dat hij zich de uiterste moeite gaf om een combinatie der tegen elkander concurreerende compagnieën tot stand te brengen. Wat hij beoogde, was uit een economisch oogpunt wat wij een trust, een kartel noemen, maar een definitief kartel met officieel octrooi van de regeering.
Na eindelooze bezwaren te hebben overwonnen, gelukte het den advocaat ten slotte om de zaak tot een goed einde te brengen; op zijn voorstel werd 20 Maart 1602 door de Staten-Generaal de Vereenigde OostIndische Compagnie met octrooi opgericht. Dit octrooi gold voor 21 jaar; het is steeds, hoewel soms niet zonder moeite, verlengd in 1623, 1647, 1673, 1700, 1741, 1742, 1743. 1755, 1775, 1777, 17S6, 1798.
Het maatschappelijk kapitaal der Compagnie was niet vooraf vastgesteld, evenmin de grootte der aandeelen; alles hing af van de inschrijvingen. Ten slotte werd in 1602 in zeer ongelijke sommen voor te zamen ongeveer 61/2 millioen gulden ingeschreven. Dit kapitaal is nooit vergroot, ook niet toen de zaken der Compagnie zich steeds uitbreidden, ook niet toen zij souverein over een groot koloniaal rijk was geworden. De aandeelen varieerden zeer: men had participanten, die honderden (f 100, f 300, f 700) en andere, die duizenden hadden belegd (f 6000, f SOOO, f12.000, f15.000, f17.000, f21.000, f27.0C0). Nog in de 18de eeuw werden geregeld aandeelen van f 100 in de boeken der Comp. overgeschreven; maar aan den anderen kant kwam natuurlijk door erfenis, koop enz. cumulatie van aandeelen voor. Even afwisselend als de inschrijvingssom was het dividend.
Het eerste dividend werd in 1610 uitbetaald, 75 % in muskaatnoten of in geld naar keuze, gevolgd door een tweede uitdeelmg van 50 % in peper of in geld en een derde van 7½ % in geld. In 1611 werd nog eens 30 % in muskaatnoten uitbetaald. Daarna eerst weer in 1619 37½ % in geld, in 1623 25 % in kruidnagelen. Over zulke uitdeelingen werd geklaagd; in 1624 konden daarom de participanten hun specerijen weer tegen geld inwisselen. Eerst na 1625 kwam er vastheid in de dividenden. In 1632 werd 121/2 % door de Compagnie gegarandeerd; slechts éénmaal is zij daar beneden gebleven.
Soms zijn veel hooger dividenden uitbetaald: in 1642 50 %, later herhaaldelijk 30 a 40 %. Gemiddeld heeft het dividend 18 % bedragen. Geen wonder, dat de aandeelen der Compagnie ter beurze zeer hoog stonden, al moet men natuurlijk hierbij ook speculatie in rekening brengen. Reeds in 1622 werden zij voor 300 % verkocht; maar meestal stonden zij hooger; zelfs in het rampjaar 1672 daalden zij niet lager dan 250%; in 1720 stegen zij zelfs tot 1260 %. In de 18de eeuw deden de aandeelen vrij geregeld 750 %; zelfs in 1781, toen het crediet der Compagnie heel wat was gedaald, konden zij zich nog op 215 % houden.
Van de 6½ millioen gulden, waaruit het kapitaal der Compagnie bestond, kwam 3½ millioen voor rekening van de Kamer van Amsterdam. In overeenstemming daarmede had deze Kamer ook den grootsten invloed. De Compagnie was namelijk gesplitst in zes Kamers, twee groote, Amsterdam en Zeeland, en vier kleine, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen. Deze Kamers werden bestuurd door Bewindhebbers, en wel 20 voor Amsterdam, 12 voor Middelburg, 7 voor ieder der kleine Kamers. De Bewindhebbers werden gekozen door de Staten van het 'gewest, waarin zij lagen, „off denghenen by henluyden daertoe te committeren”. Deze bepaling werd weldra aldus uitgelegd, dat Burgemeesteren der betrokken stad eenvoudig de Bewindhebbers verkozen uit een voordracht van hoofdparticipanten, door de aandeelhouders opgemaakt.
Daar de hoofdparticipanten in den regel tot de regeeringspersonen behoorden, werd daardoor een hechte band gelegd tusschen regeering en Compagnie; veelal waren in beide de dirigeerende persoonlijkheden dezelfde; ook in de Compagnie ontwikkelde zich weldra welig de familieregeering met haar contracten van correspondentie en andere misbruiken. De macht der Bewindhebbers was zeer groot. Tegenover de aandeelhouders waren zij zoo goed als onafhankelijk; eenmaal Bewindhebber, bleef men het in den regel. De participanten werden verder tevreden gehouden door hooge dividenden. In het bestuur en beheer der Kamer waren de Bewindhebbers geheel vrij. Zij hadden de zorg voor het uitrusten van de schepen „ende andere dingen den handel betreffende”, voor het arrangeeren van de verkoopingen der specerijen, die met de retourvloten uit Indië aankwamen.
Verder hadden zij in het algemeen het dagelijksch bestuur. Zij genoten honorarium en bovendien allerlei begeerlijke emolumenten. Invloed hadden zij bovendien, doordat een zeer aanzienlijk getal ambten en betrekkingen in dienst der Compagnie door hen werden vergeven. Iedere Kamer toch had haar eigen personeel.
Boven Bewindhebbers stond het college der Heeren Zeventien als algemeen bestuur der Compagnie. Maar dit algemeen bestuur was minder invloedrijk dan noodig ware geweest voor een goed beheer. De zelfstandigheid der Kamers was zeer groot; soms maakt dan ook de Compagnie meer den indruk van een associatie van zes vennootschappen dan van één vereeniging. De Heeren Zeventien vormden dan ook geen permanent lichaam; voor elke vergadering kozen de Bewindhebbers afgevaardigden, Amsterdam 8, Zeeland 4, de kleine Kamers ieder 1; het 17de lid werd öf door Zeeland öf door een der kleine Kamers aangewezen bij tourbeurt. Het college zetelde beurtelings 6 jaar te Amsterdam en 2 jaar te Middelburg. Het had de algemeene belangen der Compagnie voor te staan; zijn besluiten waren bindend voor de Kamers.
Maar ook hier moest evenals in de Republiek overreding meestal dwang vervangen. In den regel gaf de Kamer Amsterdam ook in de vergadering der Heeren Zeventien den doorslag. Met den steun van Amsterdam kon men veel tot stand brengen; tegen den verklaarden wil der machtige Kamer was men gewoonlijk machteloos.
Het heeft de Compagnie, vooral in haar eerste jaren, niet aan tegenstand ontbroken. Tal van onafhankelijke kooplieden weigerden voor haar te buigen en aanvaardden den strijd tegen het monopolie, dat allen vrijen handel doodde. Tweeërlei konden zij doen; zij konden trachten Indië te bereiken langs waterwegen, die niet in het octrooi der Compagnie waren opgenomen; zij konden ook dienst nemen bij vreemde vorsten en in hun naam een concurreerende Compagnie oprichten. In het eerste geval dacht men natuurlijk het eerst aan straat Magellaan. Te Amsterdam was dan ook in 1598 een Magellaansche Compagnie opgericht; zij is het geweest, die den beroemden Olivier van Noort heeft uitgezonden. Deze Compagnie sloot zich niet aan bij de OostIndische Compagnie, maar behield volgens het octrooi tot 1606 het recht om op Indië te blijven varen.
Ook na dien tijd trachtte zij die vaart voort te zetten; maar ten slotte is zij door de machtige Oost-Indische Compagnie met processen doodgedrukt. Veel meer heeft men dienst genomen bij vreemde vorsten; maar ook dat is steeds mislukt. Noch Moucheron, noch Lijntgens*, noch Le Maire is het gelukt in Frankrijk een compagnie te stichten. Vooral Le Maire was anders een gevaarlijk vijand voor de Oost-Indische Compagnie. Door brochures, door beursmanoeuvres, door een nieuwen zeeweg om Zuid-Amerika (straat Le Maire, kaap Hoorn) te ontdekken heeft hij getracht de Compagnie te doen vallen. Alles tevergeefs.
Evenmin zijn latere pogingen gelukt om in Denemarken, Zweden en Brandenburg concurreerende compagnieën op te richten. Na ongeveer 1625 had de OostIndische Compagnie niets meer te vreezen. Haar monopolie heeft zij kunnen handhaven zoowel in Nederland als in Indië. In Nederland viel haar dat gemakkelijk genoeg; na de bovengenoemde aanvallen van Le Maire e. a. is er alleen van 1644 tot 1647 strijd tegen het octrooi geweest. In Indië evenwel heeft ze haar monopolie niet kunnen handhaven zonder gebruik te maken van het recht, haar gegeven bij art. 35 van haar octrooi, dat haar machtigde in Indië „eenige forteressen ende versekertheden te bouwen, gouverneurs, volck van oorloge ende officiers van justitie, ende tot andere nodelijcke diensten, tot conservatie van de plaetsen, onderhoudinge van goede ordre, politie ende justitie, eensamentliek tot voorderinge van de neringe, te stellen”. Uit deze „forteressen ende versekertheden” is een koloniaal rijk gegroeid.
Dat koloniale rijk vond zijn eerste beginselen op de Molukken. Toen de Compagnie in 1602 was opgericht, kon zij al dadelijk beslag leggen op eenige vaste punten op Ternate, Amboina, Banda, bovendien bij Bantam en eenige andere plaatsen van minder belang, waar reeds Nederlanders waren gevestigd. Dit gebied heeft zich als van zelf voortdurend uitgebreid. In 1603 stichtte van Warwijek te Bantam de eerste steenen loge der Compagnie. In 1605 veroverde Steven van der Hagen geheel Amboina op de Portugeezen; op zijn bevel bestormde Cornelis Bastiaensz. de Spaansche vesting op Tidore. Daarmede waren de Molukken voor Spanje (Portugal) verloren.
Zoo ging het voort: in de volgende jaren wisten de Nederlanders zoowel Spanjaarden en Portugeezen als inlanders van den schrik voor hun naam te vervullen. Tijdens het Bestand (1609— 1621) werd de krijg in Indië niet geschorst. Den 1 Sept. 1609 stelden de Heeren Zeventien het ambt van Gouverneur-Generaal in, wien een Raad van Indië zou ter zijde staan. Eerste Gouverneur-Generaal werd in 1610 Pieter Both. Hij vestigde zich op Banda, Maar daar zou het middelpunt van Nederlandsch-Indië niet blijven. Both’s derde opvolger, Jan Pietersz.
Coen, plaatste het zwaartepunt waar het behoorde. Hij stichtte eerst Hollandsche factorijen te Jakatra en te Djapara. De factorjj van Jakatra werd tot een fort versterkt, maar door de Bantammers, gesteund door 'de Engelschen, aangevallen. Op dat moment greep Coen in; in Mei 1619 ontzette hij het fort, en bestormde, veroverde en verbrandde Jakatra. Daardoor was de Compagnie de heerschende macht in Indië geworden; op de plaats van Jakatra verrees Batavia. Het eerst had Coen de Nederlandsche macht te verdedigen tegen de Engelschen; maar voor de kracht van zijn wapenen trokken zij overal terug. Met de samenzwering van Amboina in 1623 eindigt de Engelsche heerschappij in den Archipel.
In het vervolg had de Compagnie nog slechts alleen met de inboorlingen te strijden. Na Coen breidde zich echter het Nederlandsch gezag slechts langzaam uit. Eerst onder Van Diemen (1636—1645) volgde een belangrijke expansie. Malakka werd veroverd en daarmede de isoleering van den Archipel voltooid. Op Ceylon kreeg de Compagnie het handelsmonopolie. Formosa werd bezet en onze vestiging op Decima door den Keizer van Japan gewettigd.
Van Diemen’s opvolger Van der Lijn zette diens politiek voort en schiep door verdragen met Mataram en Bantam duurzame staatkundige verhoudingen op Java. In 1652 werd door Jan van Riebeeck het station aan de Kaap gesticht. Een jaar daarna werd Maetsuycker (1653—1678) GouverneurGeneraal. Zijn bestuur is de periode van macht en glans. Colombo werd veroverd en daarmede Ceylon onderworpen. Malabar werd bezet.
Palembang werd veroverd en versterkt. Ook te Djambi verkreeg men een kantoor. De Westkust van Sumatra werd voor een groot deel bezet; Padang werd hier de hoofdplaats van het gezag der Compagnie. Met sommige vorsten op Borneo sloot Maetsuycker tractaten. Onder hem veroverde Speelman in 1666 Makassar en vestigde daardoor de macht der Compagnie op Celebes, die zich snel uitbreidde. De Molukken werden volledig onderworpen. Het eenige verlies, dat de Compagnie onder Maetsuycker leed, was dat Formosa in 1661 aan de Chineezen moest worden prijsgegeven.
Eigenaardig, maar verklaarbaar genoeg was destijds het gezag der Compagnie over Java nog niet zeer uitgestrekt. Maar dat veranderde spoedig. In 1675 had de Compagnie het verzwakte Mataram te verdedigen tegen de Makassaren, die zich op Java hadden genesteld. .Dientengevolge verpandde de scesoehoenan in 1677 zijn geheele rijk aan de Compagnie, die bovendien Semarang en al het land ten Westen van Tjeribon, later ook Krawang en de Preanger inlijfde. Later herleefde Mataram weer en gaf het de Compagnie handen vol werk, vooral toen in 1686 het bendenhoofd Soerapati een langdurigen oorlog tegen haar begon. Eerst in de achttiende eeuw werd deze strijd door den ondergang van Soerapati beslist. Daardoor verkreeg de Compagnie ten slotte liet grootste deel van Java in haar macht.
In 1743 breidde haar gezag zich nog verder uit door de aanhechting van Madoera, Soeraibaja, Rembang en Djapara. In 1755 werd Mataram door familietwisten verdeeld in drie kleine rijken, Soerakarta, Djokjokarta en Mataram. In 1778 stond Bantam aan de Comp. zijn rechten op de Westkust van Borneo af.
Deze geweldige uitbreiding van het koloniaal gebied is grootendeels geschied tegen den soms duidelijk uitgedrukten, soms stilzwijgenden wil der machthebbers in patria. De Bewindhebbers, die voor het meerendeel Indië nooit hadden gezien, gevoelden zich vooral commissarissen van een handelsvennootschap, wier streven gericht moest zijn op het verkrijgen van zoo hoog mogelijke dividenden met de minst mogelijke onkosten. Zij stonden op het koopmansstandpunt. De regeering in Indië echter wist wel, dat er ten slotte geld moest worden gemaakt, maar had natuurlijk ook oog voor andere eischen dan die der aandeelhouders: Indië en zijn bewoners hadden hun eigen belangen, niet steeds dezelfde als die der Compagnie. Vandaar voortdurend conflicten tusschen Amsterdam en Batavia over de uitbreiding van het politiek gezag. Daartoe ging men niet dan noode over.
Maar de omstandigheden waren in den regel te sterk; ongewild en soms zelfs ongemerkt breidde zich het gebied der Compagnie steeds meer en meer uit, zeer tegen den zin der Bewindhebbers, die alleen naar de handelsbalans zagen. Want koopman was en bleef de Compagnie. Dat was echter juist haar grootste fout; want zij had behalve koopman ook nog souverein over Indië te zijn. Tot het eerste was zij uitnemend geschikt, tot het laatste niet. Nooit heeft zij dan ook haar plichten als souverein in overeenstemming weten te brengen met haar belangen als koopman. Dat had het voor den koopman ten slotte ook bedenkelijk gevolg, dat zeer veel geld moest worden besteed aan administratie, forten, garnizoenen, schepen, politie enz. enz., zonder dat ergens een geregeld bestuur werd ingevoerd, dat de bevolking aan zich had kunnen binden. Het Indische bestuur was zuiver militair en dus buitengewoon kostbaar, maar ten slotte toch niet krachtig genoeg om als een regeering in den eigenlijken zin te worden beschouwd.
Men overdrijft, als men beweert, dat de Compagnie nooit iets voor Indië heeft gedaan. Orde en vrede zijn gehandhaafd; de zending is bevorderd; scholen zijn gesticht. Maar voor het overige werd de bevoiidng geheel onder; geschikt gemaakt aan het belang van het monopolie. De inlanders waren daarom genoodzaakt om alleen aan de Compagnie te leveren; zij stelde den prijs van inkoop vast, natuur: lijk laag genoeg. Verder werd de aanvoer ' naar Nederland beperkt om de prijzen van ’ verkoop daar kunstmatig hoog te houden. Om ! dit stelsel evenwel vol te houden, opende men de deur voor allerlei misbruiken, ja misdaden.
Daar het monopolie feitelijk niet was vol te houden, ontwikkelde zich meer en meer een uitgebreide verboden handel van de ambtenaren der Compagnie zelf, die daarI door geheel demoraliseerden. Veel erger was het, dat soms geheele scheepsladingen kruidnagelen tot schade der bevolking werden verbrand, omdat de oogst te overvloedig was, wat dus de prijzen zou drukken. Nog veel ernstiger was het, dat de aanplanting van sommige cultures tot bepaalde streken werd beperkt en dat dat verbod met bloedig geweld werd gehandhaafd. Reeds Coen deed de kruidnag6lboomen op de Banda-eilanden vernielen; de bevolking werd uitgeroeid of naar elders overgeplaatst. In 1656 werden door de Vlamingh van Oudshoorn alle kruidnagelboomen op de Molukken, behalve op Amboina en de Oeliassers, verbrand; de bevolking werd daardoor aan armoede en ellende ten prooi gegeven.
Naar het uiterlijk heeft de Compagnie tot diep in de 18de eeuw gebloeid. Zij gaf hooge dividenden; daarnaar mat men haar crediet af. Zij gold nog steeds voor een der grondzuilen van den staat. Intusschen, haar financieele toestand was meer en meer bedenkelijk geworden. Meer en meer werd de koopman bezwaard door de hooge rekening van den souverein van Indië. Daarmede gingen de winstenverloren.
Men was dus om dividend uit te betalen genoodzaakt te leenen, wat op steeds grooter schaal geschiedde. Sedert ongeveer 1750 leefde zij eigenlijk nog slechts alleen op haar crediet; wel loste zij oude schulden af, maar om nieuwe en grootere te maken. Zoo bleef men leven van de hand in den tand tot 1780. Toen bleven door den oorlog met Engeland de retouren uit Indië uit. Er was geen geld meer in kas; de Compagnie staakte haar betalingen; in een dag was haar crediet weg.
Toen wendde de Compagnie zich tot den Staat om hulp; zij kon nog slechts geld opnemen onder garantie van de Staten. Die garantie werd verleend, maar schoorvoetend en onder sterk verzet. Meer en meer kwam daarj door de Compagnie onder controle van den Staat. In 1790 werd door de Staten-Generaal een Commissie tot de zaken der Oost-Indische Compagnie ingesteld, die ook voorstellen tot verbetering deed. Te laat! In 1793 was het tekort geklommen tot 112 millioen. Een paar ; jaar later bedroeg de schuld 120 millioen.
De Bataafsche Republiek heeft ten slotte schoon schip gemaakt. Reeds in 1795 werden de Heeren Zeventien vervangen door ©en staatscommissie, het Committee tot de zaken van den Oost-Indischen handel en bezittingen.
De Kamers werden afgeschaft. In naam bleef de Compagnie nog bestaan, maar feitelijk was zij een tak van staatsdienst geworden. Eindelijk schafte de Staatsregeling van 1798 de Compagnie af; haar bezittingen, baten en schulden werden overgenomen door den Staat. Die overneming geschiedde in 1800. Toen trad de Raad der Aziatische bezittingen en etablissementen als staatsbestuur over Indië op. Dat was het einde der Oost-Indische Compagnie.
Zie verder: Van der Chijs, Geschiedenis der stichting van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (Leiden, 1857), J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandseh gezag in OostIndië (dl. I vlg., ’s Gravenhage en Amsterdam, 1862 vlg.), P. A. Tiele in Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch Indië (vierde volgreeks, dl.
VI en VIII), P. A. Tiele en J. E. Heeres, Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen Archipel (dl. I vlg., ’s Gravenhage 1885 vlg.), G.
C. Klerk de Reus, Geschichtlicher D eberblick der administrativen, rechtlichen und finanziellen Entwicklung der Niederländisch Ostindischen Compagnie (Batavia, ’s Gravenhage, 1894), Fruin, Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog (6e druk, ’s Gravenhage, 1S04, hoofdstuk XIII), Van Rees, Geschiedenis der staathuishoudkunde in Nederland (Amsterdam, 1864, dl. II).