Umbilicus, ronde verdieping aan den buik in de middellijn des lichaams, welke de plaats aanwijist waar bij het foetus de tevoren geopende lichaamsholte zich gesloten heeft. De N. ontstaat op de volgende wijze.
In de eerste weken van de ontwikkeling van het ei in de baarmoeder wordt in het eerstgenoemde behalve het embryo zelf. nog een klein blaasje, het navelblaasje (vesicula umbilicalis) gevonden, dat met een vloeistof gevuld is, dienende tot voeding der vrucht. Dit blaasje zet zich in het midden van den, buik van het embryo voort en vormt zoo het begin van het toekomstige darmkanaal. Het blaasje sterft gedeeltelijk af bij de verdere ontwikkeling der vrucht, en op dezelfde plaats, waar dit met den buik samenhing, vormt zich tusschen de achtste en twaalfde week de navelstreng (funiculus umbilicalis) ; deze is aanvankelijk zeer kort, maar groeit later tot de lengte van 18—22 duim en vormt dikwijls kronkelingen, omstrengelingen en zelfs knoopen. Bij de geboorte wordt de navelstreng afgebonden; een kort stuk ervan blijft aan den N. zitten; na eenige dagen valt dit af en laat een litteeken in de holte van den N. na. Als zich deze navelopening niet kort na de geboorte of in het algemeen onvolkomen sluit, dan komt lichtelijk een gedeelte van den darm naar buiten en er ontstaat een navelbreuk (hernia umbilicalis), welke dikwijls bij kinderen voorkomt, en ook wel bij volwassenen, n.l. bij zwangerschap en corpulentie.