duitsch dichter en schrijver, geb. 15 Oct. 1821 te Duschnik in Bohemen, maakte groote reizen, werd bij zijn terugkeer huisonderwijzer, maar verliet in 1844 Oostenrijk, om zonder gevaar zijn eerste verzameling gedichten Kelch und Schwert, waarin hij den vrijen loop laat aan zijn vrijheidsideeën op kerkelijk en wereldlijk gebied, te kunnen uitgeven. In 1847 deed hij te Leipzig zijn Neuere Gedichte in het licht verschijnen.
Toen hij in 1847 in Oostenrijk terugkeerde, werd een rechterlijk onderzoek tegen hem begonnen, waaraan echter de omwenteling van 1848 een einde maakte. H. werd in de duitsche nationale vergadering gekozen, in welke hij tot de uiterste linkerzijde behoorde. Na de opheffing van het duitsche parlement begaf hij 'zich naar het buitenland en hield te Genève met grooten bijval voorlezingen over duitsche literatuur en geschiedenis. In 1863 verplaatste hij zich naar Stuttgart, waar hij in 1865 de redactie der Freya op zich nam. Tot zijn gedichten behooren het idyllisch heldendicht Adam und Eva (1851) en Zeitlosen (1858). Hij gaf meerdere romans en historische novellen uit; tot de laatsten behooren Der Gefangene von Chillon (1863) en Die letzten Tage eines Königs (1866). H. ging in 1868 naar Weenen, kreeg daar de redactie van het feuilleton der „Neue Freie Presse”, en overl. 13 Mei 1872.