Morus, plantengeslacht van de familie der Urticaceeën, afdeeling der Moreeën, met een 10-tal soorten, inheemsch in de warmere deelen der oude en nieuwe wereld; het zijn boomen of heesters, rijk aan melksap; de bloemen zijn een- of tweehuizig en altijd vereenigd tot aarachtige, in de oksels der bladen staande bloeiwijzen; de bloembekleedsels der vrouwelijke bloemen worden bij de rijping der vrucht vleezig, leggen zich als bessen om de eigenlijke vrucht, die een eenzadige noot is, en doen zoo een schijnvrucht van verscheidene bessen (moerbeziën) rondom de vrucht ontstaan. De bekendste soorten zijn de witte, de zwarte en de Indische M.
De zwarte * of gewone M. (M. nigra L.), die zwarte vruchten draagt, is afkomstig uit het midden van Azië, en uit Perzië naar Z.-Europa overgebracht, en aldaar verwilderd. Bij ons komt hij in tuinen voor, waar hij, om de verfrisschende, aangenaam smakende vruchten gekweekt wordt. In Perzië worden de bladen door zijdewormen gegeten. Meer bekend als voedsel voor deze dieren is de witte M. (M. alba L.), die in China voorkomt, en daar zoowel als in Europa, aangeplant wordt. De vruchten van dezen 6—12 m. hoogen boom, waarvan vele verscheidenheden bestaan, zijn geelwit; op de bladen leven de rupsen der zijdewormen, die met geen ander voedsel te voeden zijn. Uit den bast van dezen boom heeft men papier vervaardigd.