Gepubliceerd op 14-03-2021

Meinard tydeman

betekenis & definitie

geleerde, geb. 1741 te Zwolle, 1763 rector te Leeuwarden, 1765 hoogl. te Harderwijk en in 1766 te Utrecht, 1790 griffier der staten van Overijsel tot 1795; in 1801 belast met het samenstellen van den catalogus der openbare bibliotheek te Leiden. In 1813 kreeg hij aldaar een aanstelling als hoogl.

Wegens zijn hoogen leeftijd werd hij echter reeds in 1815 eervol ontslagen en overl. in 1824. Van zijn geschriften verdienen vooral genoemd te worden de belangrijke voorrede en aanteekeningen, waarmede hij de door hem verbeterde vertaling van Shaw’s Reizen door Barbarije en het Oosten verrijkte; voorts het door hem in het licht gegeven Syntagma dissertationum ad philosophiam moralem pertinentium; de door hem bezorgde nieuwe uitgave van het werk van Grotius, De jure belli et pacis (Utrecht 1773) enz.Zijn zoon, Hendrik T., rechtsgel., geb. 1778 te Utrecht, werd in 1802 hoogl. aan het atheneum te Deventer en in 1803 aan de hoogeschool te Franeker. Toen deze academie in 1811 werd opgeheven, werd hij spoedig daarop tot hoogleeraar te Leiden benoemd. Hij verkreeg in 1848 zijn emeritaat en overl. in 1863. Voorn, werken: Over de Hoeksehe en Kabeljaauivsche partijschappen (Middelb. 1815); Brieven over de aanstaande NederL wetgeving, te zamen met J. D. Meijer bewerkt (1814); Drie voorlezingen over de voormalige staatspartijen in de NederL republiek (1849); bezorgde ook een uitgave van de Geschiedenis des Vaderlands van Bilderdijk, en voorzag die van aanteekeningen.

Diens broeder, Barend Frederik T., letterkundige, 1784—1829, gaf met voornoemde van 1822 af „Mnemosyne” uit, en schreef verhandelingen, recensies, dichtstukken, schoolliederen enz.

< >