fransch geleerde, 1 Febr. 1801 te Parijs geb., studeerde aldaar in de medicijnen en legde zich daarna, ter beoefening van de geschiedenis der geneeskunst, op de studie der oude klassieken en der oostersche talen toe. Zijn hoofdwerk is zijn uitgave en vertaling van de werken van Hippocrates (10 dln., 1839—61).
Hij stelde het systeem van het positivisme van Comte in verschillende schriften populair voor en gaf de resultaten zijner wijsgeerig-geschiedkundige taalstudiën in zijn Dictionnaire de la langue française (sedert 1863), in zijn Hist. de la langue française (2 dln., 1862), in verschillende bijdragen in het sedert 1854 door hem geredigeerde „Journal des savants”, en in deel 21—23 van de groote Hist. de la littérature française. Verder gaf hij een vertaling van de natuurlijke historie van Plinius (2 dln., 1848) en van het Leben Jesu van Strauss (4 dln., 1839—40, 2de uitg. 1855). Hij stierf 2 Juni 1882 te Parijs. Van zijn oorspronkelijke werken zijn de voornaamste: Analyse raisonnée du cours de philosophie positive d’Auguste Comte (1845), Application de la philosophie positive au gouvernement des sociétés (1849), Conservation, révolution et positivisme (1852), Paroles de philosophie positive (1859), Auguste Comte et la philosophie positive (1877), Fragments de philosophie positive et de sociologie contemporaine (1876). In 1838 werd hij gekozen tot lid van de Académie des inscriptions en door deze belast met de voortzetting van de Histoire littéraire de France(waarvan dl. 21, 22 en 23 grootendeels van zijn hand zijn). L. was na Comte de meester der positivistische school. Hij was een der grootste linguisten der 19de eeuw.