Gepubliceerd op 14-03-2021

Martinus de zwaan

betekenis & definitie

Nederl. godgeleerde, 1651—1713; pastoor te Assendelft en te Haarlem, ook een tiental jaren president van het college de Hooge Heuvel te Leuven; schreef in het begin der 18de eeuw eenige verhandelingen tegen het pauselijk gezag, doch onderwierp zich spoedig.

< >