nederl. letterkundige, geb. 23 April 1834 te Delft, werd in 1855 predikant bij de waalsche gem. te Dordrecht, in 1868 te Breda en 1872 te Amsterdam. In 1900 werd hij emeritus, na gedurende 13 jaren voorzitter van de Alg. rSynode der Nederl.
Herv. kerk te zijn geweest. In 1880—81 was hij Alg. voorzitter der Maatsch. tot Nut van ’t Algemeen en gedurende vele jaren algem. secret. van het Nederlandsch Tooneelverbond. In veel tijdschriften leverde hij opstellen en gaf verschillende afzonderlijke werken uit, waarvan ’t meest bekend zijn: een Beknopte geschiedenis van het protestantisme (1860), De Kerk en het Tooneel (1876), Schetsen uit Luxemburg, die drie uitgaven beleefden. In de Belgische Ardennen, waarvan in 1905 de vierde, geheel herziene en vermeerderde, druk verscheen, Zes jaren in Tripoli en Barbarije, uit de gedenkschriften eener nederl. vrouw (de schoonmoeder van den schrijver), (1876).