romeinsch epigramdichter, omstreeks 40—102 na Chr., geb. te Bilbilis in Spanje, kwam, voor rechtsgeleerde opgeleid, op 22 jarigen leeftijd naar Rome, om daar zijn studiën voort te zetten, maar gaf er de voorkeur aan om, zoo als hij zelf het noemt, te leven van de gunst der keizers (vooral van Domitianus) en der grooten, welke hij zich vooral door gelegenheidsgedichten vol nederige vleierij verwierf. Doch toen hij omstreeks 98 onder de regeering van Traianus, die niet van satirieke dichters hield, naar zijn vaderstad terugkeerde, was hij zoo arm dat de jonge Plinius hem reisgeld verschaffen moest.
Ook in zijn vaderland verschafte zijn kunst hem begunstigers en zelfs het bezit van een landgoed. M. vestigde zijn roem door 15 boeken met epigrammen (puntdichten), die zeer raak en geestig zijn, doch ook vol obsceniteiten en., laffe vleierij tegenover de grooten.