Gepubliceerd op 23-02-2021

Magie

betekenis & definitie

Letterlijk de groot-kunst, vgl. Sanskrit mahant, Grieksch megas = groot.

1) In den volksmond is Magie of Tooverij gelijkbeteekenend met goochelarij, en wordt het woord gebruikt om de voortbrenging van geheimzinnige verschijnselen door bedrog of goochelkunst aan te duiden.
2) Voor hen die haar bestudeeren of beoefenen beteekent Magie het [al of niet als bestaand veronderstelde] vermogen van den mensch om de krachten der zichtbare en onzichtbare Natuur te beheerschen. Door de meer wijsgeerige harer beoefenaars wordt zij geacht te berusten op de eenheid van het geestelijk beginsel in den mensch met dat in de Natuur, krachtens welke eenheid de hoogere menschelijke wil heerschappij kan verwerven over alle lagere krachten. Bij onbeschaafde volkeren bestond en bestaat de Magie in het bezweren der geesten die naar hun geloof in voorwerpen en natuurkrachten wonen.

In de Ceremoniëele Magie worden min of meer uitvoerige riten en plechtigheden gebruikt als middel waardoor onzichtbare wezens worden beheerscht en tot het teweegbrengen der gewenschte verschijnselen gedwongen of aangezocht (vgl. het gebruik van het Kruis tot het verdrijven van booze geesten en verkeerde invloeden in de Katholieke Kerk). In de Aanroeping s-Magie worden onzichtbare wezens door offers of gebeden verzocht hunne hulp te verleenen. De Bevelende Magie beroept zich op de hoogere kracht, in den mensch wonende, en brengt het gewenschte resultaat teweeg door uitoefening van den beslisten wil.

In de geschiedenis treffen wij de Magie in alle tijden en bij alle volkeren aan. De Fung-Shui der Chineezen, het Shamanisme der Mongoolsche stammen, de Yoga der Indiërs en de Foedoe-praktijken van sommige negerstammen zijn er voorbeelden van bij niet-Europeesche volkeren. In Europa vinden wij de Magie in nauw verband met de wijsbegeerte in de theürgie der Neo-Platonici; in de Middeleeuwen vond zij vele beoefenaars (o. a. vele van de Alchimisten, zooals Henricus Khunrath), terwijl tal van geheime genootschappen haar in den nieuweren tijd overdroegen; de negentiende eeuw was getuige van eene groote herleving der Magie, v’ooral in Frankrijk, waar de bekende Kabalist Eliphas Lévi (Alphonse Louis Constant) een harer voornaamste beoefenaars was. Het geloof in en de beoefening van de Magie loopt door alle eeuwen heen als een draad, die ook thans nog niet verbroken is. Vele vroeger tot de Magie gerekende verschijnselen zijn thans als onderdeelen van het Spiritisme algemeen bekend geworden, terwijl de studie van hypnotisme en suggestie vele „magische” verrichtingen begrijpelijk heeft gemaakt, die vroeger ongeloofbaar schenen.

In Nederland is de beoefening der Magie nooit zeer algemeen geweest, hoewel de polemiek, ontstaan naar aanleiding van Balthasar Becker’s boek De Betoverde Weereld (1691), getoond heeft dat het aantal dergenen die in haar bestaan geloofden, niet zoo heel klein was. In Nederlandsch-Indië komt zij veel meer voor, en tal van oudgasten hebben er verschijnselen van bijgewoond of gelooven erin.

Naar haren aard wordt de Magie onderscheiden in: witte Magie (theürgie), welker bedoelingen zuiver zijn en louter het welzijn van de menschheid in het algemeen en den naaste in het bijzonder beoogen; zwarte Magie (goëtie), die eigen voordeel of machtsverwerf ten doel heeft; grijze Magie, waarvan de bedoelingen gemengd zijn.

Zie verder: Ennemoser, Geschichte der Magie (1844); A. de Rochas, Bart des thaumaturges dans Vantiquitê (1878); Dr. Alfred Lehmann, Aberglaube und Zauberei (Duitsche uitgave, bewerkt door Dr. Petersen, 1898). (Zie ook onder Okkultisme.)

< >