Gepubliceerd op 23-02-2021

Madoera

betekenis & definitie

of Madura, eiland ten o. van Java, een res. van Java uitmakende, verdeeld in vier afd.: Pamekasan, waar de resident gevestigd is, Bangkalan, Sampang en Soemenap. Het geheele eiland is heuvelachtig, hooge bergtoppen komen er niet voor.

De hoogste toppen liggen in de afd. Soemenap: de Pajoedandaleman en Tamboetoe, ongeveer 470 m. boven zee. De bodem is kalkachtig en daardoor weinig vruchtbaar. De rijstproductie is dan ook niet voldoende, zoodat een deel der bevolking gedurende eenige maanden in het jaar een middel van bestaan gaat zoeken in de res. Pasoeroean, Probolingo en Bezoeki. De vischvangst is een der voornaamste middelen van bestaan.

De landbouw is van weinig beteekenis, de veeteelt echter zeer aanzienlijk; M. heeft meer vee dan eenige andere res. van Java. Fabrieken vindt men er slechts bij groote uitzondering, suikerfabrieken zijn er in het geheel niet. Een belangrijk middel van inkomsten voor het nederl. bestuur is de zoutaanmaak, die hier in stand bleef. De wegen verkeeren op het eiland in goeden staat; spoorwegen bestaan er echter nog niet. De belangrijkste plaatsen op M. zijn: Pamekasan, Bangkalan, Sampang en Soemenap; verder Maringan met zoutpannen en Kamal, de landingsplaats in het z., vanwaar men in 1 uur naar Soerabaya kan roeien. Tot M. behooren de eilanden Kambing, Geli Genting, Poeteran en Geli-Yong, verder nog de Sapoedi- en de Kangeangroep.

Vroeger maakte M. een deel uit van het rijk Mataram; na de oorlogen van de O.-I. Compagnie met bedoeld rijk kwam ook M. onder het gezag van de Compagnie en ressorteerde onder Soerabaya. Wegens bewezen diensten ontvingen de hoofden op M. hoogere titels dan hun collega's op Java. Vooral de regent van Bangkalan werd bevoorrecht en kreeg reeds in 1747 den titel van pangeran, welke in 1753 werd verwisseld voor dien van panembahan. Nadat het gezag der O.-I. Compagnie in den oosthoek van Java gevestigd was, werd den panembahan van Bangkalan bovendien nog een soort oppertoezicht over de regenten van dat gebied toevertrouwd, waardoor zijn aanzien voortdurend steeg.

Lang bleven de vorsten van M. het nederl. gezag trouw, in 1814 echter koos de vorst van Bangkalan bij de komst der Engelschen hun zijde en liet de nederl. ambtenaren aan de Engelschen uitleveren. De pangeran van Soemenap hield bij de komst der Engelschen onze zijde, evenals zijn zoon panembahan Nata Koesoema. In 1825, nadat de panambahan in den oorlog tegen Boni het nederl. bestuur goede diensten had bewezen, beloonde dit zijn trouw door hem den titel van sultan te verleenen. Na 1879 kreeg de resident van M. het bestuur over dit regentschap Soemenap in handen, zooals in 1853 reeds was geschied ten aanzien van Pamekassan. Geleidelijk werd ook in Bangkalan het zelfbestuur van de madoereesche vorsten ingekort. In 1863 werd het recht tot belastingheffing opgedragen aan het nederl. bestuur en in 1882 werden alle deelen van M. ingericht op den voet van het nederl. bestuur, zoodat het geheele eiland thans rechtstreeks onder nederl. gezag staat. M. heeft 1.450.000 inw.De bewoners van M., de Madoereezen, zijn kleiner doch forscher dan de Javanen; zij hebben sterk uitpuilende jukbeenderen, een breed gelaat, dat niet zelden tamelijk sterk behaard is. De vrouwen zijn eer lomp dan. bevallig, doch flink gebouwd en voller van buste dan de javaansche, wijl zij geen borstdoek dragen die de borsten platdrukt. De Madoerees is zelfstandiger, meer zichzelven meester en vrijpostiger dan de Javaan, minder fijn van gevoel, baatzuchtiger en slimmer dan deze, zeer geschikt voor ruwe beroepen die toch een zekere mate van overleg vereischen (soldaat, schipper, visscher); de Madoereezen vormen het bruikbaarste element van de inlandsche troepen. Het aantal Madoereezen bedraagt ongeveer 3 millioen, met inbegrip van die welke op Java en in de buitenbezittingen wonen.

Taal en letterkunde

De Madoereesche taal wordt, behalve op Madoera, ook gesproken op de eilanden Sapoedi, Kangéan en Bawéan en in Oost-Java, vooral in de residentiën Bësoeki, Probolinggo en Pasoeroean.

Men onderscheidt in deze taal drie dialecten: het Soemënëpsch, gesproken op Oost-Madoera, het Bangkalansch, gesproken op West-Madoera, waarvan het Pamëkasansch eene schakeering is, en het Bawéansch.

Het Madoereesch behoort tot de MaleischPolynesische taalfamilie, evenals het Maleisch, Javaansch enz. De overeenkomst met het Javaansch is zoo groot, dat men het Madoereesch bijna voor een dialect van deze taal zou houden, als het niet in sommige opzichten, b.v. in de voornaamwoorden te veel hiervan afweek. Eene eigenaardigheid van het Madoereesch is, dat het eenige neiging vertoont, om de slotconsonanten af te werpen. In zoo verre staat het tot het Javaansch ongeveer in dezelfde verhouding als het Minangkabausch tot het Maleisch en het Sasaksch tot het Balineesch.

In sommige opzichten vertoont het Madoereesch overeenkomst met de talen van ZuidCelebes, vooral met het Makassaarsch. Ter vorming van causatieve verba b.v. beschikt het Madoereesch behalve over het suffix agi, overeenkomende met het Javaansche aké, het Soendasche keun, het Maleische kan enz., ook over een voorvoegsel pa, dat in de actieve verbaalvormen ma luidt. Dit causaal praefix pa is n.l. algemeen Maleisch-Polynesisch en ook in de talen van Zuid-Celebes heeft het dezelfde functie. Dat de Javaansche j in het Madoereesch dj luidt, vindt ook zijne analogie* in het Boegineesch.

In sommige opzichten staat het Madoereesch op een ouder standpunt dan het Javaansch. Het suffix a b.v. dient in het Madoereesch niet alleen, om den conjunctief, maar ook om het futurum te vormen, evenals in het Oudjavaansch. Ook de oej is een klank, die het Madoereesch met het Oudjavaansch gemeen heeft, terwijl deze in het hedendaagsch Javaansch tot i verloopen is.

Met het Maleisch heeft het Madoereesch vele woorden gemeen, zonder dat hierbij aan ontleening gedacht behoeft te worden.

Het Madoereesch klinkt hard en stootend on niet zoo welluidend als het Maleisch, het Italiaansch van het Oosten.

Overigens kan wat de Madoereesche taal betreft verwezen worden naar het artikel Maleisch in deze Encyclopaedie.

De Madoereesche letterkunde bevat weinig oorspronkelijks. Zij bestaat bijna geheel uit vertalingen of vrije bewerkingen van Javaan.sche geschriften. De heidenromans, die de avonturen van Amir Hamza, de Oudindische helden en Iskandar beschrijven, ontbreken hier even min als in de Javaansche en Maleische letterkunde, hoewel zij tot nu toe nog niet in druk verschenen zijn. Toch bevat ook het Madoereesch eenige oorspronkelijke verhalen, behoorende tot de Uilenspiegel- en dwerghertverhalen. Twee hiervan zijn door Kiliaan uitgegeven en door dr. van Konkel vertaald in het „Tijdschr. v. Ind. T., L. en Vk.”, deel 44, pag. 60.

De grondlegger van de studie van het Madoereesch is Prof. Vreede. Deze gaf van 1874 tot 1890 eene Handleiding tot de beoefening der Madoereesche taal in vier deelen uit, die eenigszins met de Bataksche bloemlezing van Van der Tuuk en de Makassaarsche en Boegineesche van Matthes kan vergeleken worden. Het eerste deel begint met een kort overzicht der grammatica, waarin vooral de afwijkingen van het Javaansch ter sprake komen. Het grootste gedeelte wordt echter ingenomen door Madoereesche teksten, gevolgd door woordenlijsten. In de voorrede geeft Prof.

Vreede tevens den inhoud der voornaamste geschriften op, waardoor hij ook den grondslag tot de kennis der Madoereesche letterkunde gelegd heeft. Later gaf hij ook den inhoud der Madoereesche handschriften, die toen in de Leidsche Universiteitsbibliotheek aanwezig waren. Thans is dat aantal aanzienlijk toegenomen, zoodat een supplement op den catalogus van Prof. Vreede, die binnen niet al te langen tijd van de hand van dr. H. H. Juynboll zal verschijnen, de kennis der Madoereesche letterkunde niet weinig zal vermeerderen.

Na Prof. Vreede moet onder de beoefenaars van het Madoereesch de controleur bij het binnenlandsch bestuur H. N. Kiliaan genoemd worden. Deze werd op voordracht van Prof. Vreede en Prof.

Kern door de regeering met 4e studie van het Madoereesch belast. In 1897 verscheen van zijne hand een Madoereesche spraakkunst in twee deelen, waarvan het -eerste zeer uitvoerig de klankleer behandelt, terwijl in het tweede de woordleer en syntaxis ter sprake komen. Als aanhangsel zijn hieraan eenige Madoereesche prozastukken in de verschillende dialecten toegevoegd. Van deze spraakkunst gaf Prof. Kern in 1898 een zeer waardeerende critiek in het „Tijdschrift v. Nederl.-Indië”. Bovendien maakte Kiliaan zich verdienstelijk door de uitgave van een Hollandsch-Madoereesch woordenboek, terwijl ook van een Madoereesch-Hollandsch woordenboek reeds het eerste gedeelte in druk verschenen is.

Verder verdienen hier nog vermelding: de handleiding tot de beoefening der Madoereesche taal met woordenboek, van W. J. Elzevier Stokmans en J. C. P. Marinissen, in 1880 te Soerabaja uitgegeven.

Dr. A. A. Fokker’s vertaling van het begin van de Tanda angreq, in de „Indische Gids” en de uitvoerige inhoudsopgave van hetzelfde gedicht door den heer K. Th. Kal.

Onder de vroegere beoefenaars van het Madoereesch moeten nog dr. van Limburg Brouwer, die eene proeve van Mad. spelling gaf, en dr. Palmer van den Broek genoemd worden. De laatste publiceerde een Madoereesch spel- en leesboekje te Soerakarta. Ten slotte vermelden wij nog een groot Ma! doereesch-Hollandsch woordenboek van den ! zendeling dr. Esser, waarvan het manuscript | zich in de bibliotheek der Leidsche Universiteitsbibliotheek bevindt, doch niet uitgegeven is. Deze zendeling vertaalde ook den Bijbel in het Madoereesch.

< >