Nederl. genees- en ontleedkundige, geb. te Overschie, 10 Dec. 1866, bezocht het gymnasium te Schiedam, behaalde in Aug. 1888 het diploma voor candidaat-notaris, studeerde daarna te Amsterdam in philosophie en geneeskunde, promoveerde in 1896, werd assistent bij het anatomisch onderwijs aan de hoogeschool te Amsterdam, en 26 Februari 1898 benoemd tot hoogleeraar in anatomie en ontogenie aan genoemde hoogeschool, welken post hij 2 Mei 1898 aanvaardde met een rede over de De morphotische eenheden van het menschelijk lichaam; hij schreef sinds een aantal verhandelingen omtrent vraagstukken der vergelijkende anatomie en der anatomie van den rnensch, als : De sympodie, een voorbeeld van pathologische segmentaal-anatomie (in: Geneeskundige Bladen, 1899). In 1892 verwierf hij een gouden eerepenning op zijn beantwoording eener door de Amsterdamsche hoogeschool uitgeschreven prijsvraag.
Zijn hoofdwerk is het nog onvoltooide: Die Segmentaldifferenzirung desmenschlichen Bumpfes und seiner Extnïmitaten.