(hertog) Fransch hoveling, zoon van markies en markiezin Montespan; toen hij zes jaar was werd zijn moeder door Lodewijk XIV tot maitresse genomen, waarop hij allerlei gunsten ontving, achtereenvolgens allerlei hooge rangen in het leger doorliep en in 1711 tot hertog werd verheven; hij werd in 1665 geboren en stierf te Parijs, 1736. Na zijn verheffing tot hertog werd hij tevens benoemd tot lid van den conseil de régence.
Hij ging door voor den volmaaktst denkbaren hoveling, en allerlei anecdoten worden ten dien opzichte van hem verhaald. Zoo liet hij eens een boschpartij van een dertigtal boomen, te Fontainebleau (waaromtrent Lodewijk XIV zijn voornemen had te kennen gegeven het te zullen doen neerhouwen daar het schade deed aan het effect van den omtrek) tot op de hast doorzagen, en achter eiken boom een man post vatten, om op een afgesproken teeken des anderen daags alle boomen in eens en in eene richting omver te werpen. Toen Lodewijk XIV den,volgendendag zich weer uitliet over het dóen vellen van het bewuste boschje, zeide de hertog van Antin: „Sire, geef order, en die order alleen zal het boschje doen vallen!” — „Zoudt ge denken?” zeide de koning, „welnu, ik verkies op staanden voet van dat boschje daar bevrijd te zijn!” — Antin gaf nu met een schel gefluit het overeengekomen sein, en de boomen vielen als door een tooverslag om. Men gaf den naam van dezen volleerden hoveling aan een der meest elegante kwartieren van Parijs.