een van de vier hoofdstammen der Hellenen, die door de sage wordt afgeleid van Ion (zie ald. 1). De bakermat der I. was de westkust van Klein-Azië, waar zij van de Pheniciërs de zeevaart leerden.
Langzamerhand bezetten zij de eilanden der Aegeïsche zee en bevoeren de oostkust van Hellas. Uit de Peloponnesus door de Doriërs ' verdreven tengevolge der dorische volksverhuizing, trokken zij gedeeltelijk in de 11de eeuw v. Chr. naar' Klein-Azië terug, vestigden zich in het oude vaderland te midden der achtergebleven stamgenooten, drongen de vooruitgeschoven Lydiërs terug en stichtten nieuwe steden. Deze twaalf steden, welke te zamen den Ionischen stedenbond vormden, waren in de richting van het noorden naar het zuiden de volgende: aan de lydische kust: Phocaea, Erythrae, Clazomenae, Teos, Lebedos, Colophon, Epbesus; aan de carische kust: Priëne, Myus, Milete; op de nabij de kust gelegen eilanden: Samos en Chios; later (omstreeks 700 v. Chr.) kwam nog het aeolische Smyrna bij den ionischen bönd, die toen 13 steden omvatte. Het geheele door de I. bewoonde kustland heette Ionië (Ionia).
Door de buitengewoon gunstige ligging van hun land voor het verkeer, en de zeldzame vruchtbaarheid van den bodem, werden de I. zeer spoedig van hooge beteekenis in de wereldgeschiedenis, en in staatkundig en letterkundig opzicht het voorbeeld van hun europeesche broeders, de Atheners. Iedere afzonderlijke vrijstaat ontwikkelde zich onder een democratische staatsinrichting volkomen zelfstandig; een middelpunt, waar allen zich vereenigden, vormde evenwel het jaarlijksche feest van Poseidon Heliconius in een heilige ruimte op het voorgebergte Mycale (Panionium), waar de I. hun bondsdagen hielden. Geruimen tijd lang had de bond in volkomen vrijheid en rust bestaan en talrijke volkplantingen naar alle richtingen uitgezonden, die zich eveneens tot hoogen bloei ontwikkelden, toen sedert de regeering van koning Gyges (689—654 v. Chr.) de lydische koningen hun aanvallen op de bloeiende vrijstaten begonnen; onder Croesus waren alle ionische bezittingen in Klein-Azië aan de lydische heerschappij onderworpen. Met het lydische rijk kwamen zij in 546 onder de perzische heerschappij van Cyrus. Door drukkende schattingen, de verplichting manschappen te leveren voor het perzische leger, en de willekeur der overmoedige perzische satrapen (landvoogden) werd de vreemde overheersching voor de I. weldra onverdragelijk en daarom brak op aansporing van Histiaeus en diens schoonzoon Aristagoras, tiran van Milete, de Ionische opstand uit.
Door Athene en Eretria ondersteund, drongen de opstandelingen tot Sardes door en staken de stad in brand (499), werden echter weder tot Ephesus teruggedrongen en daar in een Moedigen veldslag totaal verslagen. Na de nederlaag bij Lade in 494 onderwierpen de ionische steden zich niet alleen weder aan de perzische heerschappij, maar moesten ook met hun schepen en strijdbare manschap in de oorlogen der Perzen vechten tegen hun stamgenooten in Hellas. Eerst de overwinning van deze laatsten en vooral de slag bij Mycale (479), waarin de I. tot hun landslieden overliepen. alsmede de overwinning van Cimon aan de Eurymedon (466) maakten aan de perzische overheersching in het helleensche Klein-Azië een einde. Daarentegen geraakten van toen af de ionische steden in een afhankelijke verhouding tegenover Athene en versmolten met de overige klein-aziatische Grieken meer en meer tot één geheel, zoodat voortaan van loniërs, in tegenstelling tot Aeoliërs en Doriërs weinig meer gesproken wordt. Door den vrede van Antalcidas (387) kwamen de ionische steden weder onder perzische opperheerschappij en werden vervolgens door het macedonische en eindelijk door het romeinsche wereldrijk verslonden. De hoogste bloei der ionische steden eindigde eigenlijk reeds onder de perzische overheersching, ofschoon zij onder de macedonische opnieuw bloei en welvaart verkregen. Eerst onder de ruwe handen der Osmanen verdwenen de laatste sporen van hun vroegere grootheid.De I. waren op geestelijk gebied, niettegenstaande hun lichtzinnigheid, weekelijkheid, genotzucht en zinnelijke prikkelbaarheid, de meest ontvankelijke en werkzaamste helleensche stam, en langen tijd waren ionische beschaving, taal, kunst en wetenschap modellen voor het westen. Ionië was de bakermat der grieksche kunst en literatuur, en met name ontstonden daar niet alleen grieksche dichtkunst, wijsbegeerte en geschiedschrijving, maar geraakten daar ook tot een zekeren graad van volmaaktheid. Ionische beschaving, industrie, kunst en wetenschap werden door het kolonisatiesysteem in de meest verwijderde landen verbreid. De voornaamste ionische volkplantingen zijn: 1) oostelijke kolonies aan de kusten van den Hellespont de Propontis in den Pontus Euxinus; aan de zuidkust van genoemde zeeën en wel aan den Hellespont: Abydus, Colonae, Paesus, van milesischen oorsprong; aan de Propontis: Cyzicus, eveneens milesisch; aan den Pontus Euxinus: Sinope, hoofdstapelplaats der Milesiërs en zelf wederom stichtster van tal van andere kolonies aan den Pontus Euxinus, Trapezus en Phasis; aan de noordkust van den Pontus: Olbia, Istrus en Odessus, alle van Milete uit gesticht; aan de Propontis: Byzantium, volkplanting der Samiërs; aan den Hellespont: Elaeus, van Teos of van Ephesfe uit gesticht; aan de aegaeïsche zee: Abdera, uit Teos, en Samothrace, uit Samos gesticht; in Egypte: Naucratis. 2) De westelijke volkplantingen der L, wier stichtingstijd tusschen 750 en 650 v. Chr. valt, lagen aan de kusten van Beneden-Italië, Sicilië, Sardinië, Corsica en Gallië. Met zekerheid kunnen als ionische volkplantingen genoemd worden in Beneden-Italië: Elea, door Phocensen, Rhegium en Cumae, door Aeoiiërs gesticht, Dicaearchia en Neapolis; op Sicilië: Naxus, Catana en Himera; op Sardinië: Olbia; op Corsica: Aleria, en in Gallië: Massilia.