ziekten die hetzij in het sereuse bekleedsel der lever of wel in het eigenlijke leverweefsel haar zetel hebben; onder deze laatste komen de leverontsteking, de vettige infiltratie der lever (vetlever), en de leverkanker het veelvuldigst voor. Tot de L. behooren ook de aandoeningen van de galblaas (zie Galsteenen) en van andere bijkomende deelen der lever.
Onder zekere omstandigheden gaat de lever acuut te gronde, b.v. bij de z.g. gele leveratrophie. In den hoogen ouderdom of bij uitputtende ziekten schrompelt de lever niet zelden ineen (roode of bruine leveratrophie). Bij vele L. treedt geelzucht (zie ald.) op. Niet zelden nestelen zich in de lever parasieten, inzonderheid echinokokken. Beleedigingen der lever door een steek, een schot, een val op den buik enz. hebben veelal wegens het zware bloeden den dood tengevolge.