Gepubliceerd op 23-02-2021

Leopold

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij de volgende vorsten:

1) L. I, vorst van Anhalt-Dessau, bijgenaamd „de oude Dessauer”, geb. te Dessau 1676, ald. overl. 1747, trad in brandenburgschen dienst en onderscheidde zich in de oorlogen tegen Frankrijk. In 1712 werd hij veldmaarschalk van den koning van Pruisen en veroverde op de Zweden Rügen en Stralsund (1715), waarna een voor Pruisen voordeelige vrede gesloten werd. Onder koning Frederik II voerde hij in 1742 het opperbevel in Silezië. Hij versloeg de Oostenrijkers bij Neustadt en Jagerndorf, en behaalde op het vereenigde oostenrijksch-saksische leger de beslissende overwinning bij Kesselsdorf (1744), tengevolge waarvan Dresden in handen van de Pruisen viel en de oorlog een einde nam. Behalve door zijn militaire talenten, was L. bekend door zijn ruwen aard en onbeschaafde manieren; toch was hij in vele opzichten voor zijn land een goed regent.
2) L., groothertog van Baden, 1830—52, geb. 29 Aug. 1790 te Karlsruhe, als zoon van groothertog Karel Frederik, kwam na den dood van zijn halfbroeder Lodewijk aan de regeering en voerde ondanks de reactionaire politiek van den duitschen bondsdag, vele hervormingen in zijn land in. Toch werd Baden in 1848 door de omwenteling hevig beroerd, zoodat L. in Mei 1849 zijn land verliet, waar de rust door bondstroepen werd hersteld. Hij was gehuwd met een dochter van Gustaaf Adolf IV van Zweden en overleed 24 April 1852.
3) L. I, (George Christiaan Frederik) prins v. Saksen-Coburg, koning d. Belgen, geb. te Coburg 16 Dec. 1790, overl. te Laeken 10 Dec. 1865, nam deel aan de laatste veldtochten tegen het keizerrijk, weigerde de kroon van Griekenland, welke hem in 1830 werd aangeboden, doch aanvaardde die van België. Zelfs nog gedurende de oneenigheden met Holland, waaraan eerst in 1839 voorgoed een einde werd gemaakt, begon voor België onder L.’s bestuur een zeldzaam tijdperk van bloei, zoowel op stoffelijk als op geestel. gebied. Als echt constitutioneel vorst koos L. steeds zijn ministers uit de partij, welke de meerderheid had in het parlement, zoodat de katholieke en liberale kabinetten elkaar afwisselden naar gelang de verkiezingen uitvielen. Tengevolge van de verdrijving van Lodewijk Philips, wiens dochter Louise-Maria, L. in 1832 had getrouwd, ontstond er na 1848 eenige verkoeling tusschen de regeeringen te Brussel en Parijs, maar deze waren niet van langen duur. De laatste jaren van zijn bestuur slaagde L. er in den tol af te schaffen welke de schepen, voor Antwerpen bestemd, aan Holland moesten betalen.
4) L. II, (Lodewijk Filips Maria Victor) koning d. Belgen, geb. te Brussel 9 April 1835, zoon van den vorige, kwam in 1865 aan de regeering en volgde tegenover de politieke partijen, waarin zijn volk was verdeeld, de gedragslijn van zijn vader. Gedurende den Fransch-Duitschen oorlog wist hij de neutraliteit van België met kracht te doen eerbiedigen, en bleef steeds de meest uitstekende betrekkingen met het buitenland onderhouden. In 1876 beriep Leopold in conferentie te Brussel de meest gezaghebbende Afrikarreizigers en andere Afrikanisten, teneinde het werk der beschaving en ontginning van Midden-Afrika aan te vangen. De stichting van den CongoVrijstaat (Etat libre du Congo) was daar het gevolg van.

In 1879 wist het liberale ministerie FrèreOrban een schoolwet te doen aannemen, die door de katholieken als nadeelig voor hun belangen beschouwd en daarom vijf jaar later weer opgeheven werd door het katholieke kabinet Beernaert, dat aan het bewind kwam na een kortstondig ministerie Malou, eveneens katholiek. Bij de verkiezingen van 1884 toch hadden de katholieken een volkomen zegepraal behaald, die gevolgd werd door verschillende andere, zoodat sedert dat jaar België wordt bestuurd door ministers uit hun rangen gekozen. In 1891 werd het algemeen stemrecht, getemperd door het meervoudige, aangenomen (wet-Nyssens), in 1900 de evenredige vertegenwoordiging. Een oproer, gepaard met werkstaking, en ten doel hebbend algemeen stemrecht zonder meer, dat zich vooral te Brussel, te Leuven en in Henegouwen dreigend liet aanzien, werd door het kabinet Smet-de-Nayer binnen een paar dagen gedempt. Sedert 1894 ongeveer begon de partij der sociaal-democraten een factor te worden bij de verkiezingen, die ten koste van de liberalen nog altijd in kracht toeneemt. Intusschen gaat België onder L.’s regeering steeds sterk vooruit in elk opzicht, zoodat het tot een der bloeiendste landen der wereld kan gerekend worden.

Wat zijn particulier leven betreft is L. niet gelukkig. Zijn zoon, de hertog van Brabant, stierf reeds op zeer jeugdigen leeftijd; zijn echtgenoote Maria-Henriette van Oostenrijk, met wie hij in 1853 huwde, overleed in 1902. Tot zijn opvolger is aangewezen prins Albert, zoon van zijn broeder, Philips-, graaf van Vlaanderen.

5) L. I, (Ignatius Joseph Balthasar Felicianu) duitsch keizer, zoon van keizer Ferdinand III, geb. te Weenen 1640, overl. ald. 1705, stond aan het hoofd van het rijk en van zijn erflanden in een zeer bewogen tijd. Aan de eene zijde werden deze aangevallen door de Turken, aan de andere zijde werd het rijk belaagd en bestookt door Lodewijk XIV, terwijl tot tweemaal toe in Hongarije ernstige opstanden losbarstten. Het gelukte L. echter al deze bezwaren roemrijk te boven te komen en als overwinnaar uit het strijdperk te treden, zelfs tegenover den koning van Frankrijk. In de eerste oorlogen met dit land zag L. zich genoodzaakt veel toe te geven; bij den vrede van Nijmegen (1678), stond hij Freiburg aan Lodewijk XIV af, doch verwierf voor den hertog van Lotharingen de teruggave van diens staten, bij den vrede van Rijswijk (1697) den Elzas met de stad Straatsburg, doch in den spaanschen successie-oorlog, waaraan L. deel nam om den troon van Spanje voor zijn tweeden zoon Karel te verwerven, behaalde zijn veldheer prins Eugenius van Savoye op de Franschen de overwinningen van Carpi, Chiari, Donauwörth en Hochstadt.

Op de Turken, die in 1662 in Hongarije waren gevallen en reeds tot bij Moravië waren doorgedrongen, bevocht L.’s veldheer Montecuculi de groote overwinning bij St. Gotthard aan de «Raab (1664) en sloot met hen daarop te Vasvar een niet onvoordeeligen wapenstilstand, om een opstand in Hongarije te voorkomen door de aanstokers daarvan, de graven Nadasdy, Zriny, Frangipani en Tettenbach, met den dood te straffen (1671). Maar zekere Tököly hernieuwde de pogingen tot oproer, en riep om d.eze te doen slagen, de Turken andermaal in liet land. Met een leger van 200.000 man, onder den grootvizier Kara Mustapha (zie ald.), rukten zij voorwaarts tot voor Weenen, dat zij nu van 14 Juli tot 12 September (1683) belegerden. Terwijl graaf Rüdiger van Stahremberg aan het hoofd der bezetting en der burgerij, gesteund door den bisschop Colowitz en den burgemeester der stad, Weenen manmoedig verdedigde, kwamen er een rijksleger onder bevel van de keurvorsten van Beieren en Saksen, een keizerlijk leger onder prins Karel van Lotharingen en een poolsch leger onder koning Jan III Sobiesky opdagen. Zij! vielen de Turken aan en behaalden in den slag aan den Kalenberg (12 September) zulk een volkomen overwinning, dat de vijand weldra tot diep in Hongarije moest terug trekken.

Nu volgde de eene zegepraal der keizerlijken op de andere. Karel van Lotharingen overwon de Turken bij Neuhausel en Mohacz (1687) en veroverde Of en; Eugenius van Savoye sloeg hen geheel bij Zenta (1697), en bij den vrede van Karlowitz (1699) verkreeg de keizer Slavonië, Zevenbergen en het oostelijk deel van Hongarije. Dit bewoog de Hongaren om zich voor goed aan het Habsburgsche huis te verbinden, door op den rijksdag te Presburg (1687) hun koningschap bij keuze, in een erfelijk koningschap te doen overgaan en de koningswaardigheid erfelijk aan het huis Oostenrijk op te dragen.

Een tweede opstand in Hongarije, door Rakoczy begonnen, nam eerst dreigende verhoudingen aan; de rebellen tastten zelfs de duitsche staten des keizers aan, maar werden toch voor goed tot onderwerping gebracht, terwijl Rakoczy zijn heil moest zoeken in de vlucht.

6) L. II, (Pieter Joseph) duitsch keizer, zoon van Maria Theresia en Frans I van Lotharingen, geb. te Weenen 1747, ald. overl. 1792, volgde in 1762 zijn vader op als groothertog van Toscane, waar hij veel deed in het belang van de stoffelijke welvaart des lands en bovendien nuttige veranderingen bracht in het strafwetboek en de rechtspleging. Na den dood van Jozef II, zijn broeder, werd hij keizer (1790). Hij trachtte nu de ontevredenheid weg te nemen, welke in de oostenrijksche landen was ontstaan, tengevolge van de met hardheid ingevoerde hervormingen van Jozef II, en slaagde daarin naar wensch. Aan de opstanden in Hongarije en de Nederlanden, ook een gevolg van Jozefs ingrijpen in de constitutiën dier landen, maakte hij een gelukkig einde en bekrachtigde de oude instellingen in België en Hongarije. Met Pruisen herstelde hij de goede betrekkingen door de overeenkomst van Reichembach en van Turkije verwierf hij door het verdrag van Sistova (1791), een deel van Turksch Croatië. L., die met het oog op de gebeurtenissen in Frankrijk, te Pilnitz een verdrag had aangegaan met Pruisen, betreffende een eventueele gewapende tusschenkomst ten behoeve van Lodewijk XVI en het koningschap, overleed voor dat de oorlog tegen de Fransche Republiek uitbrak.
7) L. de Doorluchtige, markgraaf van Oostenrijk, 976 tot 991, de eerste vorst uit het huis Babenberg, dat tot 1246 over Oostenrijk het bewind voerde. Door Otto II werd hij tot markgraaf over het tegenwoordige hertogdom Oostenrijk aangesteld, om dit voormalig oostelijk deel van Beieren tegen de Hongaren te verdedigen. L. vestigde zijn residentie in het aloude Vindobona (Weenen) dat hij den Hongaren had ontnomen.
8) L. III, de Heilige of de Vrome, markgraaf van Oostenrijk, 1096 tot 1136, ondersteunde Hendrik IV en Hendrik V krachtdadig in hun strijd tegen de Hongaren.
9) L. IV, eerst markgraaf, later hertog van Oostenrijk en Stiermarken, 1177—94, werd door Frederik Barbarossa tot directen leenman van het rijk en hertog van Oostenrijk verheven. Hij verwierf Stiermarken, streed tegen Bohemen en Hongarije, nam deel aan den derden kruistocht en werd daar voor Acco (St. Jean d’Acre, Ptolemaeis) beleedigd door Richard Leeuwenhart, die zijn banier van de muren dier stad deed halen en door de zijne verving. L. keerde toen met de duitsche ridders naar Europa terug, nam Richard toen deze den voet in zijn staten zette, gevangen en leverde hem over aan keizer Hendrik VI (zie Kruistochten).
10) L. de Roemrijke, hertog van Oostenrijk en Stiermarken, geb. 1290, overl. 1326, was de zoon van Albert I en kleinzoon van Rudolf I van Habsburg, deed zijn broeder Frederik tot keizer uitroepen, tegenover Lodewijk van Beieren en verdedigde na den slag bij Mühldorf diens zaak met veel geluk tegen Lodewijk. Tegen de Zwitsers verloor hij echter den slag bij Morgarten.
11) L. III de Dappere, hertog van Oostenrijk, geb. 1351, overl. 1386, regeerde eerst gemeenschappelijk met zijn broeder Albert III, toen vond er een deeling hunner staten plaats en ontving hij Stiermarken, Karinthië, Krain, Tirol en de habsburgsche landen in den Elzas (1379). Hij voerde oorlog met Venetië en met de steden van Zwaben en de Zwitsers; tegen deze laatsten sneuvelde hij in den slag bij Sempach. In 1382 had hij de stad Triëst bij zijn staten gevoegd, krachtens een overeenkomst met de Venetianen.
12) L. II van Oostenrijk, groothertog van Toscane, geb. te Florence 1797, overl. te Rome 1870, volgde zijn vader op den troon in 1824. Hij zag zich in 1848 genoodzaakt toe te geven aan den aandrang van een deel der bevolking, om zich met Karel Albert van Sardinië te verbinden tegen de Oostenrijkers. Gevaar van opstand dwong hem desniettegenstaande in 1849 zijn hoofdstad te verlaten, zich naar Siena en van daar naar Gaëta te begeven. Teruggekeerd in zijn staten na den val van de kortstondige z.g. Romeinsche republiek, herstelde hij eenigermate rust en orde door een krachtig maar tevens zeer welwillend optreden. Dit belette niet dat in 1859 revolutionaire bewegingen hem andermaal het verblijf in zijn land ónmogelijk maakten. Hij deed nu afstand van den troon ten bate van zijn zoon en begaf zich naar Rome.

< >