spaansch dichter, zoon van den vorige, geb. 10 Mei 1760 te Madrid, werd door zijn vader onderwezen, leerde voor juwelier doch legde zich tevens ijverig op de dichtkunst toe en behaalde reeds vroeg een tweetal prijzen van de Academie. In 1786 nam graaf Cabarrus hem als secretaris mede naar Parijs; na zijn terugkeer verkreeg hij verschillende praebenden; in 1790 verscheen zijn blijspel El vieyo y la nina, 1792 La comedia nueva (of El café), waarin hij den bedorven toestand van het tooneel aan de kaak stelde.
In de volgende jaren kon hij een studiereis naar verschillende buitenlandsche theaters maken. In 1803 werd van hem El Baron opgevoerd, 1804 La mojigata, twee minderwaardige navolgingen van Molière, 1806 El si de las ninas, een blijspel van bescheiden, doch blijvende waarde. Tijdens de invasie deed zijn angst hem met de Franschen vluchten, ofschoon niemand er aan dacht hem lastig te vallen, en het ambt van bibliothecaris aannemen, zoodat hij in 1814 aanvankelijk als „afrancesado” hard behandeld werd; doch Ferdinand VII schonk hem weer spoedig zijn gunst, maar M. meende zich thans overal in gevaar, welke vrees hem sedert 1817 naar Parijs, Bologna, Barcelona, Bordeaux en weer naar Parijs dreef, waar hij 21 Juni 1828 overl. Zijn aesthetische critiek heeft, ondanks traditioneele bekrompenheid, zuiverend gewerkt. Een volledige uitgave zijner werken bezorgde de Academie (6 dln., 1830—31; opnieuw uitgeg. in dl. 2 der „Biblioteca de autores espanoles”); 3 dln. Obras póstumas verschenen 1867.