vulkaan op Java, op de grenzen van Soerakarta en Madioen, 7° 38' Z.B. en 11L 14' O.L., die geheel op zich zelf staat en omgeven is door de vlakten, ingesloten door de rivieren van Solo en Madioen; aan de zuidzijde sluit zijn voet zich bij het kustgebergte aan. Zijn z. voorgebergte is de Djogo Larangan of Koekoesan, ten n. daarvan ligt een jongere eruptiekegel van groote uitgestrektheid.
Op het hoogste gedeelte liggen drie toppen, waarvan dei z. de hoogste is, 3265 m. Op de helling in Madioen zijn 4 kleinere eruptiekegels, de G. Bantjak, Bongkok, Beligo en de vierde rondom het meertje Telagopasir, alles op het zuidelijk voorgebergte. Tot omstreeks de helft is de L. met aanplantingen en djati-bosschen bedekt, verderop met ondoordringbare bosschen. De eenige bekende uitbarsting had plaats in 1752. De L. vertoont echter in warme bronnen en opstijgende zwaveldampen sporen van vulkanische werking. Zoowel op de helling van den L. (te Tjeta en Soekok) als op den top, vindt men terrassen en oudheden.