naam, het eerst voorkomende in Jurieu’s Religion du latitudinaire (1696), eener partij der engelsche Episcopalen, die onder de godsdienstgeschillen sedert Karel I ontstond, te Cambridge haar hoofdzetel had en tegenover de zoogenaamde High-churchmen stond, die zich streng aan het formalisme der staatskerk hielden. Door mildere opvatting van de dogma’s, met de zaligheid in betrekking staande en meer onverschillige geloofswaarheden, en door de Schrift als voldoende kenbron tegenover het gezag der kerkleer aan te nemen, stelden zij zich aan de streng kerkelijken over.
De meest beroemde L. zijn: Hales, Chillingworth, Cudworth, Gale, Buil, More, Clarke. Thans noemt men Latitudinariërs dezulken, die in de zede- of in de geloofsleer zich kenmerken door minder strenge voorstelling der plichten of door zekere elastische onbepaaldheid der dogmatische formuleering.