Gepubliceerd op 23-02-2021

Kokerjuffers

betekenis & definitie

watermotten, lentevliegen, Phryganidae, de eenige familie der pelsvleugeligen, Trichoptera, een onderorde van de orde der net- of peesvleugelige insecten. De K. hebben een kleinen kop met lange, borstelige voelers; de monddeelen der volkomen insecten blijven, daar de K. wanneer haar ontwikkeling voltooid is geen voedsel meer tot zich nemen, in rudimentairen staat en zijn niet geschikt om te kauwen; de bovenkaken zijn zeer klein en vliezig, de onderkaken met de onderlip versmolten, zonder duidelijke kauwplaten.

De K. hebben voorts ongelijke voor- en achtervleugels, de laatste zijn grooter dan de eerste, en meestal plooibaar; beide vleugelparen zijn bekleed met haartjes of schubjes. De meeste K. bezitten enkelvoudige oogjes. De meestal ranke pooten hebben van sporen voorziene dijen. Aan het achterlijf der mannetjes bevinden zich twee tang- of priemvormige aanhangsels. De larven verschillen zeer van de imago’s, en gelijken op kleine rupsen; haar achterlijf is bedekt met een weeke huid, die van den kop is daarentegen hoornachtig; zij hebben bijtende monddeelen; aan de borst staan drie paren gelede pootjes, aan het achterlijf bevinden zich pootstompjes. De meeste larven zijn voorzien van talrijke draadvormige kieuwen, voor de ademhaling in het water, het element der meeste soorten.

Zij omgeven zich met een kokertje van soms zeer zonderlinge en voor de soort kenmerkende gedaante, dat uit zandkorrels, kleine schelpen, kleine takjes, en andere plantendeelen bestaat, welke zelfstandigheden de larve door middel van spinseldraden, gevormd in terzijde van het darmkanaal gelegen en aan de onderlip uitloozende spinklieren, aaneenhecht. Gewoonlijk is dit kokertje bewegelijk en sleept de larve, met het vooreinde van het lichaam er uit, het achter zich mee. Wanneer de tijd der verpopping daar is, sluit zij het kokertje af. Eenige weken later boort de pop er zich doorheen, kruipt naar de oppervlakte van het water en wacht hier het openbersten van de dunne pophuid af, waarna het gevleugelde volkomen insect daaruit te voorschijn komt; dit houdt zich nog meestal in de nabijheid van het water op; de wijfjes leggen haar door een geleiachtige stof tot klompjes vereenigde eitjes op planten, steenen enz., nabij het water. Het aantal soorten ! van K. is tamelijk groot en de familie is | over de geheele aarde vertegenwoordigd, vooral in de gematigde klimaten. De hier te lande voorkomende soorten behooren tot de geslachten Phryganea, Limnophilus, Sericostoma, Hydroptila, Hydropsyche, Philopotamus, Mystacides.

< >