Gepubliceerd op 20-01-2021

Koenraad van beuningen

betekenis & definitie

Nederl. staatsman, geb. 1622 te Amsterdam ; hij studeerde te Leiden en werd na zijn promotie in 1643 benoemd tot gemeente-secretaris van zijn geboorteplaats, trok zich daarop eenigen tijd uit het publieke leven terug, en aanvaardde daarop den post van pensionaris van Amsterdam, waarbij zijn ongewone talenten aan den dag kwamen; in 1652 werd hij naar koningin Christina van Zweden gezonden, om deze gunstig jegens de republiek te stemmen; in 1654 ging hij naar Stade, om een verdrag tusschen Zweden en de stad Bremen tot stand te brengen, bij welke gelegenheid hij de hooghartige taal van koning Karel Gustaaf niet minder hooghartig beantwoordde. Als gezant te Kopenhagen geraakte hij bijna in handen van den Zweedschen vorst, doch slaagde er in op een klein vaartuig naar Nederland te ontkomen.

In 1660 werd hij met de heeren Van Gent en Hubert haar Frankrijk gezonden; vier jaar later ging hij als buitengewoon gezant naar laatstgenoemd land, en bracht een verbond tot stand, hetwelk een belangrijken stoot gaf aan den vrede met Engeland. Tijdens de onderhandelingen van De Witt en Templo ten opzichte van het Drievoudig verbond, was B. mede in het geheim; gedurende het overige van .De Witt’s bestuur was hij een der eerste staatslieden in den lande, algemeen geacht om zijn eerlijkheid en goede trouw. Na den val van De Witt nam hij van prins Willem III de benoeming tot burgemeester van Amsterdam aan, hoewel hij zich nimmer met veel ijver aan de zaak van het huis Oranje schijnt te hebben gehecht. Een aanslag op zijn leven werd tijdig ontdekt en verijdeld; hij trok zich dit echter derwijze aan, dat hij aan verstandsverbijstering begon te lijden en onder curateele moest worden gesteld. Hij overleed kinderloos, 20 Oct. 1693.

< >