Gepubliceerd op 23-02-2021

Klokkenspel

betekenis & definitie

carillon, muz., een vereeniging van klokken van verschillende grootte, welke volgens de diatonische of de diatonischchromatische toonladder zijn gerangschikt en gestemd en met hamers worden aangeslagen. Deze hamers worden in beweging gebracht of door lange stokken, toetsen, welke men met de vuist omlaag drukt, of door een wals, die door een uurwerk wordt in beweging gebracht.

Bij een K., dat uit zeer kleine klokjes bestaat, houdt de speler de hamertjes in de hand. Volgens een handschrift uit de 6de eeuw, dat een monnik vertoont, die vijf klokjes voor zich heeft hangen, waarop hij met een hamertje slaat, zou het K. in dien tijd reeds bekend zijn geweest. De uitvinding van het torenklokkenspel echter is te danken aan Koecke (zie ald.), klokkengieter te Aalst. Het bespelen der klokken door middel van een klavier geschiedde een paar jaar later, ook het eerst te Aalst, terwijl men tegen het einde der 15de eeuw (1496) het uurwerk tot beweegkracht bij het bespelen der klokken begon aan te wenden. Vooral in België vindt men fraaie klokkenspellen, zoo te Brugge, Mechelen, Antwerpen, Leuven, Oudenaarde.Als klokkenspelers beroemd waren o. a. Berghuis te Delft, J. Reuslin te Antwerpen, Schepens te Gent, Matthias van den Gheyn te Leuven, P. Nijs te Brussel, Gerand Hauerhals te Mechelen, J. Clerze te Luik, J. van Eyck te Utrecht, J. Hess te Gouda, Nouts, S. Verbeek en Jacob Pothoff te Amsterdam en Lootens te Middelburg.

< >