Cyprinus carpio, een tot 50 centimeter lange zoetwatervisch van de familie der Karperachtigen (zie ald.), waarschijnlijk afkomstig uit China en van daar naar Europa en Noord-Amerika overgebracht; hij heeft vier baarddraden en een gevorkten staart; hij is van boven olijfbruin, aan de zijden geelachtig; hij houdt zich op in alle zoete wateren, zoowel in meren en plassen als in rivieren, doch vermijdt snelstroomend water; hij voedt zich met plantenstoffen, wormen, insectenlarven en is taai van leven; in nat gras gepakt kan hij dagen lang in leven worden gehouden en zoo gevoederd worden met in melk geweekt brood. Hij kan een leeftijd bereiken van 200 jaar en daarboven.
Onder de karpers heerschen verschillende epidemische huidziekten; zij nemen licht den modderigen smaak en onaangenamen geur van vervuild water aan. Onder deze visschen komen vele misvormingen en monstruositeiten voor, grootendeels producten ’ der karperteelt, die in vele landen op uitgebreide schaal bedreven wordt. Een bijna naakthuidige verscheidenheid met drie rijen groote schubben noemt men spiegelkarper of karperkoning, een geheel schubiooze lederkarper. In vijvers worden de karpers zeer tam, zoodat men ze door fluiten of met een bel roepen kan om gevoederd te worden. De K. wordt gegeten, zijn gal wordt wel gebruikt om te verven, te schilderen enz. Tot hetzelfde geslacht behoort ook de goudvisch (zie ald.). Literatuur: Knauthe, Die Karpfenzucht (Neudamm 1901).