Beiersch staatsman, 1788 —1859; begon zijn politieke werkzaamheid als regeringscommissaris bij de zittingen van den landdag van 1831; werd lid van het Grieksche regentschap, doch werd in 1834 wegens zijn oppositie tegen graaf Armansperg teruggeroep pen; was 1838—47 minister van binnenl. zaken en verwekte door zijn autocratisch bestuur en door verschill. maatregelen, die inbreuk maakten op de rechten der evang. kerk en op de vrijheid van godsdienst, een hevige agitatie. Zijn hoofddoel was, de bondsbesluiten van 1832 tegen de „in overijling gegeven zuid-Duitsche constituties” streng door te voeren en het recht van den landdag inzake belastingheffing en budget tot een doode letter te maken, Koning Lodewijk onthief hem in 1846 van het financieel beheer, onttrok daarop ook den ©eredienst aan zijn ressort en gaf hem, toen hij, weigerde ’s konings minnares, de danseres Lola Montes, het burgerrecht te verleenen, zijn ontslag.
A. was daarop nog eenigen tijd gezant te Turijn en lid der Beiersche kamer, doch kreeg geen invloed meer.