Gepubliceerd op 23-02-2021

Karl van linnaeus

betekenis & definitie

zweedsch natuurvorscher, geb. 23 Mei 1707 te Rashult (Smaland), studeerde 1727 te Lund in de medicijnen, daarna te Upsala inzonderheid in de plantkunde, werd door zijn leermeester Olaf Rudbeck a/d post v. opziener v/d plantentuin aldaar geholpen. In 1732 deed hij in opdracht der regeering een reis door Lapland, waarvan hij later verslag deed in het werk Flora Laponica (Amsterdam 1737).

Teruggekeerd vestigde hij zich te Falun, waar hij les gaf in de mineralogie, tot hij door den geneesheer Moraeus, later zijn schoonvader, in staat werd gesteld zijn studiën voort te zetten; hij deed dit in Nederland en behaalde te Harderwijk d. graad van doctor in de medicijnen en begaf zich vervolgens naar Leiden, waar hij bekend werd met van Royen, Gronovius en Boerhaave. Door tusschenkomst van den amsterdamschen hoogl. Burmann kwam L. in kennis met den bankier Clifford, die hem op zijn landgoed, den Hartenkamp bij Haarlem, huisvesting verleende en mild ondersteunde. Hier vond L. de zeldzaamste kasplanten, een rijke bibliotheek en een groote verzameling van gedroogde planten. In dezen tijd gaf L. spoedig na elkander vele belangrijke geschriften uit, als Systema naturae (1735), Fundamenta botanica (1736), Genera pïantarum (1737), Co- rollarium generum pïantarum (1717), Hortus Cliffortianus (1737) enz. L. bezocht vervolgens Engeland en in 1738 Parijs.

In Zweden teruggekeerd, drong de nood hem als scheepsdokter in zeedienst te treden; door tusschenkomst zijner vrienden werd hij 1739 voorz. van de academie te Stokholm, waarop in 1741 zijne aanstelling tot hoogleeraar in de geneeskunde te Upsala volgde, welke betrekking hij in 1742 verwisselde met die in de plantenkunde. Het voorbeeldelpoze werkzaamheid bleef L. ook in dit tijdperk voor de wetenschap arbeiden. Tal van uitvoerige geschriften verschenen van hem. Daartoe behooren Materia medica, zijne beroemde Philosophia botanica en zijn hoofdwerk Species pïantarum. Hij overl. 10 Jan. 1778 te Hammarby. L. behoort tot de groote hervormers der wetenschap.

Zijn hoofdverdienste in de botanie is het nieuwe stelsel, dat naar hem zijn naam draagt. Voorts heeft hij door een beknopte en bepaalde terminologie en door het invoeren van een dubbele naamgeving eenheid in de beschrijving der planten gebracht. Dit geldt mede van zijne bemoeiingen in de dierkunde; in de mineralogie is zijn werkzaamheid minder vruchtbaar geweest. Een opgave van al zijn geschriften gaf Funk in de Bibliographia Linnaeana (Berl. 1902). Uit zijn verschillende werken heeft M. Houttuin, doctor in de medicijnen, lid van de Holl. en Zeeuwsche Maatschappijen der Wetenschappen, in het nederlandsch een Natuurlijke historie (37 dln.

Amst. 1761—85) samengesteld. 13 Mei 1885 werd te Stockholm een meer dan levensgroot standbeeld voor L. opgericht (zie plaat Scandinavische Kunst III, fig. 6). L.’s herbarium bevatte 7000 soorten; zijn weduwe verkocht zijn verzamelingen heimelijk aan den Engelschman Smith; thans zijn zij in het bezit der Linnean Society.Zijn zoon, Karl van L., geb. 20 Jan. 1741 te Falun, hoogleeraar in de medicijnen en de plantkunde te Upsala, later opvolger zijns vaders, overl. in 1783 en gaf verscheidene botanische werken in het licht.

< >