Gepubliceerd op 23-02-2021

Lapland

betekenis & definitie

landstreek in N.-Europa, die gedeeltelijk aan Rusland, gedeeltelijk aan Zweden en Noorwegen behoort, begrensd door Finland en Zweden ten z., door Noorwegen ten w., door de Ijszee ten n. en door de Witte zee ten o. De grootte wordt op ruim 7000 Q] mijlen geschat, waarvan de grootste helft in het russische gebied ligt.

De grond is in het w. bergachtig, overigens meest vlak met een menigte meren. De voornaamste rivieren zijn de Tornea, Kemi en Kola. Het land bevat slechts enkele verstrooide dorpen, waarvan de voornaamste op russischen grond Enontekeis, Enara en Kola zijn. Aan de noorweegsche provincie Finmarken geeft men ook wel den naam van Noorweegsch Lapland. De Laplanders of Lappen behooren tot het finsche ras, maar maken een afzonderlijken stam uit. Zij zijn klein van gestalte, worden onderscheiden in Berglappen (bergbewoners), Rendierlappen en Vischlappen, zoo genoemd naar hunne hoofdbezigheid; de laatsten vooral leiden een ellendig bestaan en staan op een zeer lagen trap van ontwikkeling.

Het karakter van allen wordt ongunstig voorgesteld; men noemt hen zelfzuchtig, gierig en wantrouwend. De russische Lappen belijden den griekschen, de overigen den protestantschen godsdienst. Het rendier is hun grootste rijkdom en voorziet in hun meeste behoeften. Het koude klimaat gedoogt weinig of geen graanbouw, maar vele mossoorten en besdragende struiken verschaffen een dragelijk voedsel. Allen handelen in visch, pelterijen, rendierkaas en kinderspeelgoed. De bevolking zal niet meer dan 18.000 inw. bedragen, waarvan slechts de helft Lappen zijn, terwijl de overigen finsche, zweedsche, russische of zelfs duitsche kolonisten zijn.

< >