beoefenaar der nieuwgrieksche taal en letterkunde, in 1799 te Leipzig geboren, studeerde aldaar in de rechten en werd er in 1824 advokaat en in 1835 assessor bij de juridische faculteit, en daarbij later justitieraad. Hij beoefende sedert het uitbreken van den vrijheidsoorlog in Griekenland (1821) de Nieuw-Grieksche taal en schreef in tijdschriften en afzonderlijke werken over de geschied-, staat- en letterkundige toestanden van het tegenwoordige Griekenland; hiertoe behooren o. a.
Beiträge zur bessern Eenntniss des neuern Gr. (1831), Neugr. Chrestomathie (1835), Gesch. der griech. Revolution (2 dln. 1833), Neugriech. Volkslieder (1849). Hij overl. 1868 te Leipzig.