duitsch philoloog, naast Jakob Grimm de grondlegger der oudduitsche philologie, geb. 4 Maart 1793 te Brunswijk, studeerde te Leipzig en Göttingen, waar hij zich 1815 habiliteerde; als vrijwilliger maakte hij in 1815 den veldtocht mede; in 1816 habiliteerde hij zich te Berlijn, werd in 1818 buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit te Koningsbergen; in 1824 ging hij weer naar Berlijn, waar hij 1825 buitengewoon, 1827 gewoon hoogleeraar en in 1830 in de Akademie van wetenschappen opgenomen werd. Hij overl. 13 Maart 1851 te Berlijn.
Zijn eigenaardige grootheid ligt in het buitengewoon scherpe zijner critische methode, gepaard aan het fijnste en zekerste stijlgevoel; de kern van zijn arbeid vormen dan ook zijn uitgaven, zoowel op het gebied der klassieke als der oudduitsche philologie. Door de critiek van F. A. Wolf op Homerus aangespoord, onderscheidde L. ook in het Nibelungenlied verschillende oude volkszangen, waaruit het epos ontstaan zou zijn; ook paste hij zijn critiek op Homerus toe (Betrachtungen über die Ilias, Berlijn 1847, 3de dr., 1879). Naast zijn uitgaven van Propertius, Catullus, Tibullus en Babrius, munt vooral zijn commentaar op Lucretius (Berlijn 1850, 4de dr., 1882) uit; zijn uitgave van het N. Testament (Berlijn 1831 en meermalen, vervolgens met de vulgaat, ald. 1842—50), die alleen den in de oostersche kerk der 4de eeuw geldenden tekst wilde herstellen, bezorgde hem het doctoraat in de theologie, de uitgave van Gaius (Bonn 1841) dat in de rechten.
Met Blume, Rudorff en Mommsen bewerkte L. de romeinsche agrimensoren (landmeters; 2 dln., 1848—52). Hij schreef voorts verschillende verhandelingen in verband met het Nibelungenlied, waarvan hij ook een uitgave bezorgde; voorts gaf hij Walther von der Vogelweide, den Iwein en den Gregorius van Hartmann von Aue, Wolfram von Eschenbach, Ulrich von Lichtenstein uit, en schreef over oudduitsche metriek, over het Hildebrandslied en den Parcival. Nog bezorgde hij een critische uitgave der werken van Lessing (13 dln., 1838—40) en vertaalde Shakespeare’s Sonnetten en Macbeth. Zijn verzamelde Kleinere Schriften werden uitgegeven door Müilenhoff en Vahlen (2 dln., Berlijn 1876), zijn Briefe an Moritz Ilaiipt door Vahlen (ald. 1892).