Gepubliceerd op 17-02-2021

Karl joseph von hefele

betekenis & definitie

duitsch theoloog (r.-kath.), geb. 15 Maart 1809 te Unterkochen in Württemberg, studeerde te Tübingen in de Philosophie en de theologie, en werd in 1840 hoogleeraar bij de kath. theol. faculteit aldaar, waar het onderwijs in de kerkgeschiedenis en Christel, archeologie hem werd opgedragen; in 1869 werd hij bissehop van Rottenburg; hij nam deel aan het vatikaansche concilie ter behandeling van het dogma der onfeilbaarheid van den paus, van welk dogma H. een fel bestrijder was, tot hij zich in 1872 onderwierp. Hij overl. 5 Juni 1893 te Rottenburg.

Zijn voornaamste wetenschappelijke arbeid is de Conciliengeschichte (dl. 1—7, Freiburg 1855— 74, 2de dr. 1890; een achtste deel werd door Hergenröther aan dit werk toegevoegd, 1887), na grondige bronnenstudie bewerkt. Van zijn overige geschriften zijn vooral te noemen: Die Einführung des Christenthums im südwestl. Deutschland (1837), Der Cardinal Ximenes und die kirchlichen Zustände Spaniens am Ende des 15. Jahrh. (8ste uitg., Tub. 1857) en Beiträge zur Kirchengeschichte, Archäologie und Liturgik (2 dln., Tub. 1864—65). Ook heeft H. een bloemlezing der homiliën van Chrysostomus in het duitsch vertaald: Chrysostomus-Posiille, en een uitgave van de werken der apostolische vaders bezorgd (4de dr. 1855).

< >