Gepubliceerd op 23-02-2021

Karl joachim marquardt

betekenis & definitie

oudheidvorscher, geb. 19 April 1812 te Danzig, overl. 30 Nov. 1882 te Gotha, studeerde te Berlijn en te Leipzig, werd 1834 leeraar te Berlijn, 1836 aan het gymnasium te Danzig, 1850 rector van het Friedrich Wilhelms-gymnasium in Posen, 1859 rector aan het gymnasium te Gotha, tevens 1862 directeur der verzamelingen op het slot Friedenstein. Zijn hoofdwerk is de voortzetting van W.

A. Beeker’s Handbuch der römischen Altertümer (einde van het 2de dl. tot dl. 5, Leipz. 1849—60), voor welks 21en dr. hij met Th. Momm'sen een bijna geheel nieuw werk gaf, waarvan hij dl. 4—6: Bömische Staahsvericaltung (ald. 1873 —78; 2de dr. 1881—85, dl. 5 bezorgd door Dessau en Domaszewski, dl. 6 door Wissowa), en dl. 7: Das Privatleben der Bomer (ald. 1879—82; 2de dr. door Man, 1886) geleverd heeft.

< >