of Graefe, chirurg, geb. 8 Maart 1787 te Warschau, werd 1811 hoogleeraar in de chirurgie en directeur der chirurgische kliniek te Berlijn, zag zich tijdens den bevrijdingsoorlog met het bestuur van den gezondheidsdienst belast, trad daarop weer in functie als hoogleeraar en overl. 4 Juli 1840 te Hannover. G. behoort tot de voornaamste chirurgen der 19de eeuw; hij vond tal van nieuwe instrumenten en nieuwe behandelingsmethoden uit en verbeterde bestaande, o. a. de rhinoplastiek en de methode der onderkaakresectie; ook voerde hij in Duitschland de lithotripsie in en leidde het geheele chirurgisch onderwijs in nieuwe banen.
Hij schreef: Angiectasie, ein Beitrag zur rationellen Kur und Erkenntnis der Gefassausdehnungen (Lpz. 1808), Normen für die Ablösung grosserer Gliedmassen (1812), Bhinoplastik (Berl. 1818), Die epidemisch-kontagiöse Augenblennorhöe Aegyptens in den europ. Befreiungsheeren (1823), Jahresberichte über das klinische chirurg.-augenärztliche Institut der Universität zu Berlin (1817—34). Met Ph. von Walther redigeerde hij sinds 1820 het „Journal für Chirurgie und Augenheilkundev,.Zijn zoon, Albrecht von G., oogarts, geb. 22 Mei 1828 te Berlijn, richtte, na zich te Berlijn, Praag, Weenen, Parijs, Londen, Dublin en Edinburg in zijn vak te hebben bekwaamd, te Berlijn een kliniek voor ooglijders op (1850), en werd hier in 1853 docent, in 1857 buitengewoon hoogleeraar, in 1866 gewoon hoogleeraar; hij overl. 20 Juli 1870. 22 Mei 1882 werd in den Garten der Charité te Berlijn een standbeeld (gemodelleerd door Siemeringd voor hem onthuld. G. gaf met Donders en Arlt het aanzijn aan de nieuwere Ophthalmologie, tot wier snelle opkomst ook de in denzelfden tijd vallende uitvinding van den oogspiegel door Helmholtz belangrijk bijdroeg. Groot is vooral G.’s verdienste ten opzichte van de behandeling der groene staar; met de door hem geschapen mogelijkheid om door middel van de iridektomie een groot aantal tot zekeren ondergang veroordeelde oogen te behouden, bewees hij de gansche menschheid een onschatbare weldaad. Ook vond hij een nieuwe operatiemethode voor de grauwe staar (z.g. lineairsnede), door welke de staaroperatiën met ongunstigen uitslag belangrijk verminderden. Hij was verder de eerste, die de aandacht vestigde op de beteekenis der oogziekten voor de diagnose der hersenaffecties •en van onderscheidene ziekten van het geheele organisme. Hij schreef tal van verhandelingen, nagenoeg alle opgenomen in het door hem in vereeniging met Donders en Arlt uitgegeven „Archiv für Ophthalmologie”.
Alfred Karl G., neef van den vorige, geb. 23 Nov. 1830 te Martinskirchen bij Mühlberg aan de Elbe, studeerde te Halle, Heidelberg, Würzburg, Leipzig, Praag, Berlijn en Parijs in de medicijnen, was 1854—58 te Berlijn assistent van Albrecht von G., habiliteerde zich 1858 te Halle, werd hier na eenige jaren buitengewoon hoogleeraar, en richtte in deze stad een klinisch-ophthalmologisch privaat-mstituut op, dat tevens dienstbaar werd gemaakt aan het universitair onderwijs en weldra een goeden naam had. In 1873 werd hij hoogleeraar aan de universiteit te dezer stede; wegens ziekelijkheid legde hij in 1892 zijn ambt neer; hij overl. 12 April 1899 te Weimar. Hij was medewerker aan het „Archiv für Ophthalmologie” en gaf in 1858 een werk over de Klinische Analyse der Motilitätsstorüngen des Auges in het licht; met Sämisch stelde hij verder het Handbuch der gesamten Augenheilkunde (7 dln., Leipz. 1874—80, 2de dr. ald. 1898) samen. Hij voerde een operatieve behandeling in, door middel waarvan de parasieten van de diepste deelen van het oog, waartegenover men vroeger machteloos stond, met behoud van het oog verwijderd kunnen worden.