duitsch rechtsgeleerde, geb. 6 Jan. 1722 te Leipzig, werd in 1750 buitengewoon en in 1756 gewoon hoogleeraar in de rechten. Hij was een der eerste rechtsgeleerden van den nieuweren tijd, die in de behandeling hunner wetenschap geest en leven wisten te brengen, terwijl hij vooral krachtige pogingen aanwendde tot de verbreiding eener meer menschelijke en met den geest des tijds meer overeenkomstige beschouwing van het strafrecht.
Hoofdwerken: Deutscher Flavius, oder vollständige Anleitung, sowol bei Civil- als Criminalfällen Urtel abzufassen (2 dln., 4de uitg., door Klein, 1813) en Rhapsodia quaestionum in foro quotidie obvenientium etc. (4de uitg., 7 dln. 1783—87). Hij overl. 16 Mei 1781 te Leipzig.