kanarievogel, 1'ringilla canaria, algemeen bekende kamervogel, afkomstig van de Canarische eilanden, vanwaar hij in de tweede helft der 15de eeuw door de Portugeezen naar Europa is overgebracht. Aanvankelijk, en nog in de volgende eeuw, was de K. zoo kostbaar, dat alleen rijke lieden ze zich konden aanschaffen.
Daar zij in den gevangen staat gemakkelijk voorttelen, zijn zij door den tijd zeer algemeen geworden. In den wilden staat is de K. van boven groengeel gekleurd, de zijden wit met bruine vlekken, van onderen hooggeel, de staart en vleugels bruinachtig grijs. De tamme vogels zijn geheel geel, anderen meer groenachtig, terwijl, daar zij gemakkelijk met andere soorten . van het geslacht der vinken paren, eenige verscheidenheden ontstaan zijn, waaronder de putter door fraaiheid van teekening uitmunt. Het gezang der K. is voortreffelijk, vooral bij de wilde vogels moet dit zeer aangenaam zijn. Hjj voedt zich met allerlei zaden, vooral met kanariezaad. Hennepzaad werkt verhittend en moet met mate worden gegeven. De K. broedt jaarlijks meermalen, zijn uit mos vervaardigd nest is met haren en veeren belegd, het mannetje broedt in het wild afwisselend met het wijfje, in de kooien doen het alleen de wijfjes.