Gepubliceerd op 23-02-2021

Kalif

betekenis & definitie

(Kalif-resoel-Allah. Plaatsvervanger van den Profeet Gods) is de naam, dien de opvolgers van Mohammed droegen, en daar deze zich zoowel tot tijdelijk als tot geestelijk opperhoofd van zijn volk had verheven, beduidde de naam K. dus geestelijk en tijdelijk opperhoofd der geloovigen.

Daar Mohammed geen zoon naliet, ontstond er bij zijn dood een oorlog om zijn opvolging tusschen de twee hem ’t meest nabestaanden, zijn schoonvader Abu-Bekr en zijn neef en schoonzoon Ali. Eerstgenoemde behield de overhand en werd dus de eerste K. (632), op hem volgde (634) Omar ibn-el-Kattab, die zijn rijk een beter geordende staatsinrichting gaf, de tijdrekening der Hedsjra (de mohammedaansche) invoerde en moskeeën en scholen onvervreemdbare eigendommen schonk (Wakfs). Ook was hij de eerste, die den titel Emir-al-Moemenin, d. i. Vorst der Geloovigen, aannam. Do derde K. was Othman (644—56), de vierde bovengenoemde Ali (656—60), wien de waardigheid van K. werd bestreden door den stadhouder van Syrië, Moawiah, die dan ook na het vermoorden van Ali Mohammed’s opvolger werd (661—80). Moawiah verplaatste het verblijf der kalifen van Medina naar Damascus en vestigde een erfelijke dynastie, die der Ommayaden, welke tot 750 over het groote arabische rijk en tot 1031 over het kalifaat van Cordova regeerde.

Inmiddels hadden de aanhangers van Ali zich op godsdienstig terrein aan de macht van Moawiah onttrokken en erkenden alleen de afstammelingen van eerstgenoemde als de wettige opvolgers van Mohammed. Daardoor ontstond een splitsing onder de muzelmannen, welke nog tot heden voortduurt en hen verdeelt in aanhangers der Ommayaden of Soennieten en in volgers van Ali, Alieten of Schiïeten. Door de laatsten ondersteund vermocht in 750 Aboel Abbas zich meester te maken van het oppergezag over de Arabieren. Hij bevestigde zich hierin door bijna alle leden van het geslacht der Ommayaden te doen ombrengen en zijn residentie eerst van Damascus naar Anbar, dan naar Haschemiah over te brengen en met wreede geestkracht elke poging tot wederstand tegen zijn gezag te onderdrukken. Zijn broeder en opvolger Al Mansor (754—75) stichtte de stad Bagdad (764) aan de Tiger, waarheen hij in 768 den zetel der regeering vestigde. Tot aan het einde van het arabisch kalifaat in Azië. 1258, bleef het geslacht der Abassiden op den troon. — Het rijk, door deze kalifen bestuurd, het arabisch kalifaat, was een der grootste rijken, welke de historie kent.

Onder de eerste opvolgers van Mohammed werden Arabië, Syrië, Palestina, Iran, een deel van Toeran en Egypte veroverd (632—67) en na den dood van den bvzantijnschen keizer Constantijn IV, die Moawiah voor Konstantinopel en in Klein-Azië zware nederlagen toebracht (674), Cilicië Armenië, het overige Toeran, het noordwesten van Voor-Indië, benevens geheel Noord-Afrika en bijna geheel Spanje onderworpen, zoodat het kalifaat zich onder de regeering van Omar II (717—20). toen het zijn grootste uitbreiding had verkregen, uitstrekte van den Atlantischen oceaan tot de Mongoolsche woestijn en de boven-Ganges, en van de Ebro en de Sahara tot den Kaukasus, de Kaspische zee en den Jaxartes. Zijn hoogste tonpunt van bloei bereikte het kalifaat onder de laatste Ommayadische vorsten, te beginnen met Walid I, en de eersten uit het geslacht der Abassiden, Aboel Abbas, Al Mansor, Mohammed I Mahadi. Moessa al-Hadi en den bekenden Haroen al-Raschid. Doch reeds op het einde van de regeering van dezen vorst vertoonden zich teekenen van verval, dat spoedig toenam door binnenlandsche onlusten, het zich afscheiden van verschillende gewesten, waar onafhankelijke vorstendommen verrezen (behalve te Cordova en te Kairwan (zie hieronder) ook te Fez (790), in Korassan (822) in Egvpte (omstreeks 875) in Boekhara (900) en eindelijk gedurende de 10de eeuw in Syrië en Perzië), en het overlaten van het burgerlijk gezag aan de aanvoerders der turksche lijfwacht, den Emirs al-Omra. Sedert de 11de eeuw beperkte zich het wereldlijk gezag der kalifen tot Bagdad en een deel van Irak, en deze kwijnende toestand duurde voort totdat de Mongolen aan het kalifaat een einde maakten door de inneming van Bagdad (1258). Nakomelingen der Abassidische kalifen vluchtten naar Egypte, waar zij door de mameluksche sultans als geestelijk opperhoofd werden erkend en van uit Kaïro hun kerkelijke heerschappij nog over een deel der mohammedaansche wereld trachtten uit te oefenen.

Toen de laatste dezer kalifen in 1538 was overleden, nam de sultan der Osmanen, die kort te voren meester waren geworden van Egypte (1517), den titel van K. aan. Nog heden voeren zijn opvolgers dezen titel en oefenen in de hoedanigheid van geestelijk opperhoofd der soennietische mohammedanen een niet geringen invloed uit ook buiten de grenzen van hun rijk.Aan den moord der Ommayaden was ecluer Abd-el Rahman ontkomen. Deze begaf zich naar Spanje, dat na den slag van Xeres de la Frontera schier geheel in de macht der Arabieren was gevallen, maakte gebruik van den naijver der westelijke Arabieren, onder wie zich een sterk berberisch bestanddeel bevond, tegen de oostelijke en stichtte er een zelfstandig kalifaat, dat Cordova tot hoofdstad had. Onder Abd-el Rahman III, Annasir Ledinillah d. i. Verdediger des geloofs, en El Hakem II kwam dit rijk tot hoogen bloei (912—976); doch verzwakt door de veroveringen der christen-koningen van Asturië en Leon benevens door de groote macht, welke aan de eerste ministers, den Hadschibs, word gegeven, verviel het kort daarna (1002) in een staat van ontbinding, om een paar decenniën later geheel te worden opgelost in verschillende muzelmansche rijkjes, die zich in de 12de eeuw genoodzaakt zagen de opperheerschappij der Moraviden en Mohaden uit Afrika te erkennen en van welk dat van Granada het langst bleef bestaan (tot 1492) en het zelfs tot zekeren bloei bracht.

Van niet minder belang dan het kalifaat der Ommayaden te Cordova was dat der Fatimiden in Afrika. Het werd in 907 door de Ismaïlianen, een secte der Aliten die veel aanhangers in Afrika telden, onder leiding van Obeidallah te Kairwan gesticht. Obeidallah gaf zich uit als waarachtig afstammeling van Ali en Mohammed’s dochter Fatima, vandaar den naam Fatimiden, die zijn opvolgers aannamen. Nadat het muzelmansch vorstendom te Fez voor de wapens der Fatimiden had moeten zwichten, viel ook Egypte in hun handen. Zij maakten Kaïro tot het middelpunt van hun rijk. waaraan zij nog Palestina en enkele streken van Arabië toevoegden. Oorlogen tegen de vorsten van Tunesië en Syrië, later tegen de kruisridders, benevens de heerschzucht der Vezirs, wien evenals te Bagdad den Emirs al-Omrah en te Cordova den Hadschibs schier het geheele wereldlijke gezag allengs was overgelaten, brachten het kalifaat der Fatimiden spoedig in een toestand van zwakte, welke aanhield totdat Saladin, dien Aded Ledinillah tot Vezir had aangesteld, na den dood van deze er een eind aan maakte (1171) door Noereddin, sultan van Aleppo, als beheerscher van Egypte te erkennen en bij diens overlijden zich zelf als vorst van dat land onafhankelijk te verklaren.

< >