het jaar waarin een jubelfeest wordt gevierd. Onder de Mozaïsche wet elk vijftigste jaar, d.i. het jaar, volgende op een 7de sabbatjaar (zie Sabbat).
Het J. werd aangekondigd door het blazen op de bazuin (hebr. jubel, vandaar de naam) en in dat jaar werden misstanden, als gevolgen van vroegere gebeurtenissen, opgeheven; zoo werden bijv.: de slaven van joodsche afkomst vrijgelaten, verkochte of verpande landerijen kwamen weer van zelf in het bezit van den eersten eigenaar of diens erfgenamen, enz. Zie voorts Levit. 25 : 10 en vlgg.In de r.-k. kerk heet J. (ook aflaatjaar of heilig jaar) het jaar, waarin een plechtige aflaat wordt verleend; het werd voor het eerst ingesteld door paus Bonifacius VIII door een bulle van 22 April 1300, waarbij een vólle aflaat werd verleend aan alle Rome’inen die 30,, en aan alle pelgrims van buiten Rome die 15 dagen lang, minstens eenmaal per dag, de kerken der apostelen Petrus en Paulus zouden bezoeken en berouwvol hun zonden biechten; dit J. zon om de 100 jaren terugkeeren. Op verzoek der Romeinen, die groote stoffelijke voordeelen van zulk bezoek aan hun stad genoten, verkortte paus Clemens VI in 1343 den tijd van het eene 'J. tot het volgende op 50 jaren; de voorwaarden bleven dezelfde, behalve dat ook de kerk van Lateranen bezocht moest worden; het J. begon met Kerstmis 1349 en duurde tot Kerstmis 1350. Een ongelooflijk groot aantal pelgrims bezocht toen Rome. Paus Urbanus VI stelde in 1389 vast dat het J. om de 33 jaren gevierd zou worden, waarop in 1390 door zijn opvolger Bonifacius IX het jubilee geopend werd, dat echter niet zoo druk bezoek trok als de vorige. Paus Paulus II bepaalde in 1470 den tijd van het J. op alle 25 jaren, gelijk het sedert gebleven is. Paus Alexander VI voerde bij het J. van 1500 voor het eerst het sedert in zwang gebleven gebruik in van het openen en sluiten der „heilige deur.” Dit gebruik bestaat hierin, dat op den dag der opening (24 Dec.) de deur ter rechterzijde van den hoofdingang der Sint-Pieterskerk, anders geregeld verborgen achter een door marmer gedekten muur, door den paus met een gouden hamer geopend wordt, en op 24 Deo. van het volgende jaar gesloten, waarbij dan de paus met een gouden truffel een laag kalk en daarop drie steenen legt waarna de deur door werklieden wordt dichtgemetseld.
Gedurende het J. blijft deze deur steeds geopend. Het J. werd vervolgens geregeld om de 25 jaren gevierd; in 1800 kon het evenwel om de benarde tijdsomstandigheden niet; in 1825 werd het gevierd door paus Leo XII, en het laatst nog in 1900 door paus Leo XIII. De voorwaarden voor het verdienen van den vollen aflaat bleven steeds dezelfde, alleen kwam er nog het bezoeken der kerk van Maria Maggiore bij en het ontvangen der H. Communie. Intusschen strekten de pausen den aflaat van het J. tot buiten Rome uit; dit J. wordt dan over de geheele kerk gevierd in het jaar, volgende op de sluiting te Rome; de voorwaarden zijn dezelfde, alleen moeten natuurlijk andere kerken bezocht worden. Ook wordt den biechtvaders tijdens den duur van zulk .een jubilee de absolutie toegestaan in sommige overigens voorbehouden gevallen.
Voorts wordt er in de r.-k. kerk somwijlen nog een buitengewoon jubilee gevierd, waarbij den geloovigen tot het verdienen van den aflaat gewoonlijk, beha lve het kerkbezoek en het ontvangen der sacramenten, nog een driedaagsche vasten en het geven van aalmoezen wordt opgelegd. Den biechtvaders wordt daarbij dezelfde volmacht verleend als bij het gewone J. Het buitengewoon of klein jubilee wordt gegeven bij enkele gelegenheden, zooals bijv. de kroning van een nieuwen paus; het duurt korter, gewoonlijk twee weken, en wordt nu eens voor de geheele kerk, dan weder voor bepaalde plaatsen of streken gegeven.