(vrijheer van) oriëntalist, geb. 9 Juni 1774 te Graz in Stiermarken, kwam in 1799 bij den geleerden internuntius, vrijheer van Herbert, die hem later naar Egypte zond. Als tolk en secretaris maakte hij den veldtocht tegen Menou mede, zag zich, na nog menige andere betrekking bekleed te hebben, in 1817 tot keizerl. hofraad bevorderd en werd, na de goederen van de gravin van Purgstall bij het uitsterven van dat geslacht geërfd te hebben, onder den naam Hammer-Purgstall tot den vrijheerenstand verheven.
Hij overl. 23 Nov. 1856 te Weenen. Onder zijn talrijke werken zijn Die Staatsverfassung und Staatsverwaltung des Osynanischen Reichs (2 dln., Tüb. 1816), Umblick auf einer Reise von Konstantinopel nach Brussa (Tüb. 1818) en Konstantinopel und der Bosporus (2 dln., Pesth 1821) nog altijd zeer bruikbare geschriften. Door zijn Gesch. des Osman. Reichs (10 dln., 2de uitg. Pesth 1835—36) is hij de onovertroffen geschiedschrijver der Turken; ook over de geschiedenis der letterkunde van de Perzen, Turken en Arabieren heeft hij veel licht doen opgaan. Met behulp van graaf Wenzel Rzewuski richtte hij het tijdschrift Fundgruben des Orients (6 dln., Weenen 1810—19) op.
