zoon van den vorige, geb. 23 Jan. 1856 te Hilversum, studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid, promoveerde in 1883, was predikant te Wilhelminadorp, Bennebroek, Gouda en sinds 1894 te Utrecht, en gaf in het licht: Het lied der liefde. Salomo’s hooglied in dichtmaat overgebracht (Utr. 1880), De profeet Jeremia (voorlezing, gedeeltelijk in poëzie, Goes 1883), De kritische beschouwing van Israëls geschiedenis (Haarlem 1884), De godspraak van Amos vertaald en verklaard (Leiden 1885), Uit het heiligdom (Utr. 1897), De aarde is des Heer en (14 voordrachten over geschiedenis, kerk en maatschappij, vaderland en kunst, Rotterdam 1898), De roeping onzer kerk tegenover Israël (referaat gehouden op het kerkelijk congres te Amsterdam, Nijmegen 1898), Van Babel naar Jeruzalem.
De godspraken van Sions lijden en heerlijkheid, Jesaja 40—65, voor de gemeente verklaard (Rotterd. 1898), God is liefde. De eerste brief van den apostel Johannes voor de gemeente des Heer en verklaard (Nijmegen 1899), Het boek der. toekomst. De Openbaring van Johannes voor de gemeente des Heer en toegelicht (Utr. 1900), Waarom niet toegetreden'? Het avondma als formulier onzer gereformeerde kerk voor bekommerde christenen toegelicht (Nijkerk 1901); verder bijschriften in „Gewijde Kunst”, een uitgave van Jesaja 40—66 (hebreeuwsche tekst, Rotterd. 1898), enz.