duitsch schrijver en dichter, geb. 29 Jan. 1763 te Poserna, studeerde als wees op kosten van een* weldoener te Leipzig in de theologie, begaf zich naar Parijs, doch viel onderweg in handen van ronselaars en werd in hessischen dienst naar Amerika ingescheept; na zijn terugkeer werd hij als soldaat naar Emden gebracht; hij ontvluchtte tweemaal, werd telkens gevat en ontkwam ternauwernood aan de doodstraf. Onder borgstelling in vrijheid gesteld, begaf hij zich naar Leipzig en wijdde zich aan de wetenschap; 1793 werd hij officier in russischen dienst, keerde 1796 naar Leipzig terug, en was vervolgens a’s corrector te Grimma werkzaam; Dec. 1801 begon hij te voet een reis door Oostenrijk, Italië, Sicilië, Zwitserland en Frankrijk, deed 1805 een dergelijke reis over Petersburg en Moskou door Finland naar Zweden en overl. 13 Juni 1810 te Teplitz.
Van zijn werken noemen wij: Gedichte (1801), Spazier gang nach Syrakus (3 dln., 1802), Mein Sommer im J. 1805 (1807). De door S. begonnen autobiographie Mein Leben werd voltooid door Clodius (1813).
