duitsch godgel. en wijsgeer, 1693—1775, in 1719 hoogl. in de welsprekendheid en in 1724 in de godgeleerdheid te Jena; voorn, geschriften: Philos. Lexihon (2 dln., 1726), [i]Obserrationes in N.
T. libros[/i] (1727), Einl. in die theol. Wissensch. (2de uitg., 1753), Bibliotheca theol selecta (4 dln., 1757—65), Hist. theol Einleit. in die Religionsstreitiglxe.ilen der Luth. Kirche (5 dln., 1730—39)', Hist. theol Einleit. in die Bcligionsstreitigkeiten, welche ausser der Luth. Kirche ent standen (5 dln., 1733—36), Hist. coyitroversiarum graec. et lat. de processione spiritus s. (1751), Bibliotheca patristica (1770, door Danz uitgeg. 1834). Ook gaf Rij al de werken van Luther uit.Zijn oudste zoon, Johan Ernst Immanuel W., geb. te Jena in 1725, werd ald. in 1750 hoogl. en overl. er in 1778; schreef over de geschiedenis van het eerste christendom, bracht een rijke mineralogische verzameling bijeen.
Christ. Wilh. Franz W., broeder van den vorige, in 1726 te Jena geb., was een beroemd kerkgeschiedkundige; hij ondernam reizen door een groot deel van Europa, werd in 1750 hoogl. in de philosophie, in 1753 in de philologie en in 1754 in de theologie te Göttingen en stierf ald. in 1784; hoofdwerken: G-rundsdtze der Kirchenhisf. des N. T. (4 dln., 1761), Entwurf einer Historie der Ketzereien a. s. iv. (11 dln., 1762—83), Neueste lieligionsgesclt. (9 dln., 1771—82, voortgezet door Planck).