(uit middeleeuwsch lat. Jesuita, van het lat.
Jesus, Jezus) naam, oorspronkelijk in ongunstigen zin aan de leden der Sociëteit van Jezus (zie Jezuïeten) gegeven, later algemeen gebruikelijk voor de leden dier orde. Daar aan deze orde wordt ten laste gelegd, dat haar beginselen en arbeid in vele opzichten gevaarlijk zijn voor de ontwikkeling der menschheid en de leden door sluwheid en schijnheiligheid hun doel trachten te bereiken, kreeg het'woord ook de beteekenis van schijnheilige bedrieger, sluw intrigant.