naam van een volksstam, die in taal geheel verschilt van de omwonende oeral-altaïsche volken en tot de Arcticers of Hyperboreeërs gerekend wordt; zij bewoonden in de eerste eeuwen onzer tijdrekening het gebied van de Boven-Jenissei, noordelijk Mongolië en de n.o. deelen van het Altaïgebergte, en hebben waarschijnlijk de daar aangetroffen grafsteden aangelegd, waaruit dan volgt dat zij op een hoogen trap van beschaving stonden. In lateren tijd werden zij door finsche en turksche stammen verdrongen, een deel werd door de turksche naburen volkomen geabsorbeerd.
Van de aan de Kan woonachtige, in de geschiedenis der verovering van Siberië dikwijls vermelde, zeer oorlogszuchtige Kotten, waren op het midden der 19de eeuw volgens Castrén en Radloff nog slechts enkele individuen over, en de eenige honderden koppen sterke Jenissei-Ostjaken der streken tusschen Jenisseisk en Turuchansk zijn vermoedelijk de eenige overblijfselen der oude J.