Gepubliceerd op 23-02-2021

Jeanne d’arc

betekenis & definitie

(of D’Arc, Darc, D’Ay, Daix) bijgenaamd de Maagd (la Pucelle) van Orleans, geb. 6 Jan. 1412 als dochter van welgestelde landlieden in het dorp Domrémy-la-Pucelle (zie ald.), werd in grooten eenvoud opgevoed. Volgens de overlevering zou zij op 13-jarigen leeftijd voor het eerst een bovenaardsche stem vernomen hebben, die haar tot deugd en vlijtig kerkbezoek aanspoorde; vervolgens ontving zij herhaaldelijk vizioenen.

Terwijl de stad Orleans in Oct. 1428 door de belegering der Engelschen (zie Frankrijk, geschiedenis) ten zeerste in het nauw was gebracht, ontving J. door bovenaardsche stemmen en in droomgezichten de opdracht, deze stad te gaan ontzetten en den dauphin (den lateren Karel VII) naar Reims te voeren om daar gekroond te worden. Zij wendde zich in Jan. 1429 heimelijk tot Baudricourt, den bevelhebber van Vaucouleurs, die haar in mannelijke kleeding en wapenrusting naar den dauphin te Chmon zond, waar zij 6 Maart aankwam. Zij kon Karel aanvankelijk niet van haar hooge zending overtuigen; eerst nadat te Poitiers aanzienlijke mannen de afkomst en den levenswandel van J. onderzocht hadden, twijfelde men daaraan niet langer. Aan het hoofd van geestdriftige troepen trok nu de 17-jarige J., als man gekleed, met een zwaard uit de kerk van Fierbois en een met leliën gesierde vaan, naar Orleans op, waar zij 29 April 1429 met levensmiddelen binnenviel; van 4 tot 8 Mei verdreef zij in verschillende uitvallen de Engelschen uit hun verschansingen en dwong hen, het beleg op te heffen. Ondanks de eerbiedige, godsdienstige vereering, welke J. daarop van de Franschen ten deel viel, bewaarde zij haar maagdelijke bescheidenheid; alleen wanneer haar stoute plannen verzet ontmoetten bij ervaren krijgslieden, beriep zij zich met beslistheid op haar goddelijke zending. Na de bevrijding van Orleans achtervolgde zij de Engelschen, versloeg hun aanvoerder Talbot 18 Juni bij Patay en bracht den dauphin naar Reims, waar hij 17 Juli 1429 gekroond werd.

De vader en de oudste broeder van J. werden in Dec. onder den naam De Lys in den adelstand verheven. J. wilde verder, zelfs tegen den zin der hofpartij en van den koning, Frankrijk geheel zuiveren van de Engelschen; zij trok in den herfst weder ten oorlog, doch niet meer met zooveel succes; bij een vruchteloozen aanval op de hoofdstad werd zij aan de dij gewond; 28 Maart 1430 verliet zij, nadat zij openlijk in twist geraakt was met de vredespartij, het hof, en wierp zich binnen het belegerde Compiègne. Bij een uitval, die afgeslagen werd, dekte J. de achterhoede, werd echter afgesneden, van het paard gerukt en overgegeven aan ridder Joan van Ligny, die haar vervolgens in Oct. tegen een hoog bedrag uitleverde aan hertog Philips van Bourgondië; deze gaf haar in Dec. aan de Engelschen over, door wie zij naar Rouaan gebracht en als toovenares en kettersche aan het geestelijk gerecht werd overgeleverd. Een kerkelijk proces, in Jan. 1431 begonnen, waarbij zij niets wilde herroepen, eindigde na 4 maanden met haar veroordeeling tot den vuurdood; toen zij echter 24 Mei naar den brandstapel gevoerd werd, besloot zij op aandrang der geestelijken tot herroeping en werd haar straf in levenslange hechtenis veranderd, hetgeen echter haar fanatieke vijanden niet voldeed. Zij werd met drie ruwe soldaten opgesloten en men ontnam haar haar vrouwelijke kleeding, zoodat zij manskleederen gebruiken moest, waarom zij beschouwd werd als hervallen te zijn. Reeds 30 Mei 1431 werd zij, als in ketterij hervallen, weder op den brandstapel gebracht.

Haar moed en vrome overgeving ontroerden zelfs haar rechters. Naar luid der volkslegende steeg een blanke duif uit de vlammen ten hemel. Kort na haar dood ontstond de sage, dat in plaats van J. een pop verbrand was en zij zelve nog leefde. Tal van valsche Pucelles traden op, waarvan de Dame des Armoises, die 1436 bij Metz opstond, het langst de rol van J. gespeeld heeft. Op verzoek van haar familie liet Karel VII het proces reeds in 1450 herzien en de aanklacht in 1456 ongegrond, de maagd onschuldig verklaren. Te Domrémy, Parijs, Rouaan, Orleans, Chinon en op vele andere plaatsen zijn gedenkteekenen voor haar opgericht.

Nadat de belangstelling voor J. in de laatste jaren in Frankrijk in hooge mate is opgewekt, werd in het begin van 1904, op verzoek van deiv tegenwoordigen bisschop van Orleans, met het proces harer zaligverklaring door de r.-kath. kerk begonnen. Onder de talrijke dichtwerken, waarvan J. de hoofdpersoon is, munt in letterkundig opzicht vooral de tragedie van Schiller, Die Jungfrau von Orleans, uit; Voltaire’s La Pucelle d’Orléans wordt algemeen als een lichtzinnige persiflage beschouwd.Het hoofdwerk voor de geschiedenis van J. is Quicherat, Procés de comdamnation et de réhabilitation de Jeanne d’'Are, etc. (5 dln., Parijs 1841—50), dat alle bronnen bevat; een overzicht over de geheele literatuur over dit onderwerp vindt men in Rich. Mahrenholtz, Jeanne d’Arc in Geschichte, Legende, Dichtung (Leipz. 1890). Het populaire boek van Lesigne, La fin d’une légende (Parijs 1889) is door de fransche critiek veroordeeld.

< >