bevelhebber in nederl. dienst, franschman van geboorte, was commissaris-generaal der staatsche ruiterij, en gehuwd met een dochter van Hugo de Groot. Hij ontving in Juni 1672 ’t bevel om met zijn troepen de Betuwe op 3 plaatsen te bezetten, teneinde den inval der Franschen te verhinderen.
Doch nauwelijks maakte Condé zich gereed den Rijn over te trekken en den post aan ’t Tolhuis te bemachtigen, of hij week terug naar Nijmegen, hetzij uit lafheid of verraad. Hij werd eenigen tijd in ’t leger bij Bodegraven gevangen gehouden; maar ontsnapte naar Utrecht, dat reeds in de macht der Franschen was. De hooge krijgsraad veroordeelde hem ter dood, waarop hij in beeltenis opgehangen werd. M. poogde zijn gedrag voor het publiek en in geschrifte aan de Staten en bijzondere steden van Holland te verdedigen en daagde later de voornaamste hoofden van den krijgsraad tot een tweegevecht uit, welke uitdaging men deed beantwoorden door den scherprechter van ’t leger. Hij begaf zich in Franschen dienst en woonde o. a. onder den hertog van Luxemburg, in Oct. 1672 den tocht naar Woerden bij.