fransch geschiedschrijver en philosoof, geb. 9 Nov. 1812 te Parijs, overl. ald. 29 April 1896. Hij was medewerker van verschillende bladen en schreef in 1832 een revolutionaire brochure: La Montagne, wier inhoud veel tegenspraak uitlokte en later door hem werd teruggenomen; na den val van Lodewijk-Philips werd hij conservator <ier fransche handschriften aan de Bibliothèque nationale.
Na den staatsgreep van 1851 weigerde hij den eed van trouw aan de nieuwe regeering en verloor toen zijn post. In 1861 werd hij lid van de Académie des inscriptions et belles-lettres. Van 1870—82 was hij directeur van de landsdrukkerij. Van 1891 tot zijn dood bestuurde hij de Fondation Thiers. Hoofdwerken: Critique des hypothèses métaphysiques de Manès, de B étage etc. (1840), Histoire littéraire du Maine (4 dln. 1843—52, 2de dr. 10 dln. 1870—77), Le manuel du clergé (1844), Histoire de la Pologne (1846), François 1er et sa cour (3de dr. 1*868), Charlemagne et sa cour (1853), Hugues de Saint-Victor (1859), Singularités historiques et littéraires (1861), Histoire de la philosophie scolastique (1872), Bernard Délicieux et l’inquisition albigeoise (1877), Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque Mazarine (2 dln. 1887), Notices et extraits de quelques manuscrits latins de la Bibliothèque nationale (dl. 1—6 1890—93). Voor zijn bewerking van dl. 15 en 16 van bet werk Gallia christiana kreeg hij herhaaldelijk den prijs-Gobert.