Gepubliceerd op 23-02-2021

Jean baptiste molière

betekenis & definitie

(eigenlijk Poquelin) de grootste fransche blijspeldichter, geb. 15 Jan. 1622 te Parijs, ontving zijn opleiding in het Collège de Clermont (Collège Louis le Grand), werd door den philosoof Gassendi onderwezen en moet na deze studiën in Orléans licentiaat in de rechten geworden zijn. Naar Parijs teruggekeerd werd hij omstreeks 1643 lid van het tooneelgezelschap „L’Illustre Théâtre”, verliet omstreeks 1646 met dit gezelschap Parijs en sloot zich aan met den onder Dufresne staanden troep van den hertog van Epernon.

Ongeveer 12 jaren trok M. hiermede van stad tot stad. In Lyon werd het eerste blijspel van M., L’Etourdi, opgevoerd; 1656 volgde de Dépit amoureux (gedrukt 1663), beide navolgingen. Nadat hij zich in den zomer van 1658 te Rouaan had opgehouden, kreeg hij in Oct. verlof van den koning, in het Louvre te spelen, en aan zijn troep werd het tooneel in het PetitBourbon aangewezen, dat weldra verruild moest worden tegen dat van het PalaisRoyal (1661). Door het eerste werkelijk origineele stuk van M., Les Précieuses ridicules (1659), werd zijn positie in de hoofdstad gevestigd. De beide volgende stukken zijn Sganarelle (1660) en Don Garde de Navarre (1661). In de Ecole des maris (1661) doet M. een schrede verder op de baan der zedencomedie; daarentegen is Les Fâcheux een op bestelling vervaardigd gelegenheidsstuk.

Begin 1662 huwde M. met Armande Béjart, de 19-jarige zuster of dochter zijner vroegere vriendin Madeleine Béjart. Dit huwelijk was niet gelukkig door de lichtzinnigheid der vrouw. Einde 1662 verscheen Eécole des femmes, waaruit enkele vrome en afgunstige lieden aanleiding namen om den dichter aan te vallen uit naam van moraal en godsdienst. M. antwoordde op die aanvallen met het blijspel in één bedrijf La critique de l’Ecole des femmes (1663) en op de verdere aanvallende geschriften met het Impromptu de Versailles (1663), waarin hij tevens zijn mededingers, de hoftooneelisten van het Hôtel de Bourgogne, belachelijk maakte. Van toen af schreef M. die werken, die de hoogte van zijn talent toonen, de eerste modellen der hoogere comedie, die haar karakters en stof aan het moderne leven ontneemt, den Tartuffe (1667, gedrukt 1669), den Misanthrope (1666), tegen godsdienstige en maatschappelijke huichelarij gerichte blijspelen; in den Don Juan (1665) gelukte het den dichter, de moderne voorstelling met de romantische grondstemming van de oorspronkelijk spaansche stol in overeenstemming te brengen. In dat zelfde tijdperk schreef M. nog voor het hof de gelegenheidsstukken Le mariage forcé, La Princesse d’Elide (1664), Le Sicilien (1666), de bevallige klucht L’Amour mêdecin (1665) en Le médecin malgré lui (1666).

Terwijl M. aldus voortdurend bezig was, had hij nog den strijd te voeren voor zijn Tartuffe, die hem evenals zijn Don Juan de bitterste verwijten bezorgde. Eerst 1669 gelukte het hem, verlof te bekomen tot openbare opvoering van den Tartuffe en hem drie maanden op het tooneel te houden. Inmiddels ontleende M. tweemaal zijn stof aan Plautus, n.l. voor Amphitryon (1668) en L’Avare, het eenige groote blijspel, dat M. in proza geschreven heeft. Het karakter van den boven zijn stand gaan willenden burger teekende hij in George Dandin (1668) en in de balletklucht Le bourgeois-gentilhomme (1670). Kort na de opvoering van het met Corneille vervaardigde stuk Psyche verzoende M. zich met zijn vrouw, van wie hij sedert jaren gescheiden leefde, en als tegenhanger tegen de klucht M. de Pourceaugnac (1669) vervaardigde hij zijn laatste stuk voor het hof, La Comtesse d’Escarbagnas (1671). Uit hetzelfde jaar is ook Les Fourberies de Scapin.

De laatste werken waren het letterkundig-sociale blijspel Les femmes savantes (1672), ten opzichte van den vorm wellicht zijn volmaaktste stuk, en het tegen de medische faculteit gerichte Le malade imaginaire (1673). Bij de vierde opvoering van dit stuk speelde hij nog de titelrol; hij werd op het tooneel door een aanval zijner reeds bedenkelijke longziekte aangetast en overleed, in zijn woning gebracht, eenige uren later aan een bloedspuwing, 17 Febr. 1673. Zijn overblijfselen werden 1817 naar Père-Lachaise overgebracht; de Academie, die hem als speler van kluchtige rollen (b.v. van Scapin) niet had kunnen opnemen, plaatste zijn buste 1778 in haar zaal en in 1844 werd een monument opgericht vóór zijn sterfhuis. Het is vooral het echte, in de levensgetrouwe figuren en in de grondgedachten zijner stukken gelegen comische, dat M. als blijspeldichter tot den hoogsten rang verheft. Naast de schepping der hoogere comedie heeft M. ook aan de nationaal-fransche klucht (farce) nieuw leven geschonken, door ook hier te werken met het comische der karakters en der situaties. De eerste volledige, door hem zelven doorgeziene uitgave zijner werken verscheen in 7 dln. in 1673, een tweede bezorgden Vinot en La Grange (8 dln., Parijs 1682); van de nieuwere is een der beste die van L. Moland (2de dr., 12 dln., ald. 1884).

< >