ontleed- en natuurkundige, geb. te Amsterdam in 1637. Na Parijs bezocht te hebben en in 1667 tot doctor in de geneeskunde te Leiden bevorderd te zijn, wijdde hij zich te Amsterdam aan anatom. en zoölog. studiën.
Hij deed de voor de ontleedkunde belangrijke ontdekking, om de vaten met een harsachtige, door het vuur vloeibaar gemaakte stof te vullen, die, wanneer zij koud wordt, deze nu uitgezette vaten voor bederf bewaart. Bovendien heeft men aan hem de uitvinding van een thermometer te danken, ter onderzoeking van den graad van warmte bij de dieren. Tot zijn geschriften behooren: LListoria Insectorum generalis ofte algemeene verhandeling van de bloedelooze Dierkens; Miraculum naturae seu uteri miiliebris fabrica. Tot zwaarmoedigheid vervallen, maakten de dweepzuchtige geschriften van Antoinette Bourignon een diepen indruk op hem, zoodat hij zijn werkzaamheden, als onwaardig voor de bemoeiingen van ’s menschen geest, staakte en haar naar Holstein volgde. Door verdriet en gebrek ontzenuwd, keerde hij naar Amsterdam terug, waar hij in 1680 overleed. Een deel zijner papieren kwam een halve eeuw later in handen van Boerhaave, die deze in het holl. uitgaf, onder den titel: Bybel der nature, of Historie der insecten etc., en in het lat.: Biblia Naturae, sive Historia Insectorum, in certas classes reducta. Bovendien heeft men nog van S. een werk over het haft, Ephemeri vita enz. (Amst. 1675) en Over het ademhalen en het gebruik der longen (Leid. 1738).