Gepubliceerd op 20-01-2021

Jan bondt

betekenis & definitie

Nederl. rechtsgeleerde en financier, zoon en leerling des vorigen, geb. te Amsterdam, 2 Dec. 1766, zette zijn studiën voort aan de doorluchtige school in zijn geboorteplaats, voltooide ze te Leiden, werd in 1788 doctor in de rechten, vestigde zich als advokaat te Amsterdam, werd, bij de komst der Franschen, in 1795 lid van het voorloopig comité van justitie, kort daarop stadsadvokaat, legde dezen post spoedig neder, bepaalde zich voorts tot de rechtspraktijk, werd met andere rechtsgeleerden in 1796 door het uitvoerend bewind der Bataafsche republiek belast met het ontwerpen van een Lijfstraffelijk wetboek, en van de Wijze van rechtsvordering, in 1798 met 6 anderen ook met het saamstellen van een Burgerlijk wetboek, en wees het voorstel van koning Lodewijk, om met Cuperus en Asser ook een Wetboek van koophandel te bewerken, van de hand; later sloeg hij ook alle hem door koning Willem I aangeboden betrekkingen af; toen in 1815 op de nadering der Franschen de nederl. nationale effecten sterk begonnen te dalen, zoodat velen met financieelen ondergang werden bedreigd, beraamde B. met M. C. van Hall een plan om genoemde papieren voor verdere daling te vrijwaren en zoodoende een financieelen crisis te voorkomen; bedoeld plan werd door hem den secretaris van staat voor financiën, Six van Ooterleek, ter beoordeeling voorgelegd, en bij kon. besluit van 15 April 1815 werd het goedgekeurd; hij werd daarop lid der commissie van directie van het Grootboek der Nationale schuld, maakte zich nog verdienstelijk bij de oprichting der Nederl.

Bank> werd in 1838 consulent dier instelling, en overleed 8 Juli 1845.

< >