nederlandsch letterkundige en politikus, geb. te Amsterdam 22 Augustus 1759, overl. te Zwolle 1821, studeerde te Leiden, was daarna predikant te West-Woude en te Almelo, doch moest, in 1768, als patriot bij de prinsgezinden in ongenade gevallen, zijn ambt nederleggen. Nu vestigde hij zich te Amsterdam en wijdde zich eenigen tijd uitsluitend aan de beoefening der letteren, maar bij het bijeenkomen der Eerste nationale vergadering koos de stad Kampen hem als haar vertegenwoordiger in dit lichaam, waarvan hij tot voorzitter werd benoemd.
Ook in de Tweede nationale vergadering had hij zitting als afgevaardigde van Kampen. Bij de omwenteling van 1798 geraakte hij eenige maanden in hechtenis; weer op vrije voeten gesteld koos K. Den Haag tot woonplaats, richtte er een bankierskantoor op en ging na dit gedurende twaalf jaar te hebben bestuurd, van zijn veelbewogen leven uitrusten te Zwolle. Van K.’s geschriften verdienen vermeld te worden: De invloed der ware verlichting op het lot der vrouwen en het huwelijksgeluk (1794), Bijdrage tot bevordering der schoone kunsten en wetenschappen (1793—1796), Lofrede op H. A. Schultens (1794), Verhandelingen over het Herdersdicht {1813), dat met goud bekroond werd.