(vulgaat Isaac) volgens den Bijbel de zoon van Abraham, hem geschonken door Sara, toen beiden reeds hoogbejaard waren. Op Gods bevel moest zijn vader hem op den berg Moria (zie ald.) offeren, maar I. werd door een wonder gered.
Hij wordt beschreven als een nomadenkoning, die rondtrok over de weiden van Kanaan en Philistea. Hij wordt met Abraham en Jakob tot de israëlietische patriarchen gerekend, maar overigens weet dé Bijbel, behalve zijn huwelijk met Rebekka uit Mesopotamië, weinig van hem te vertellen. Zijn zonen zijn Bsau, de stamvader der Edomieiten, en Jakob, de stamvader der Israëlieten.