(De man met het IJ. M.) een geheimzinnig fransch staatsgevangene uit den tijd der regeering van Lodewijk XIY.
De eerste mededeeling omtrent het IJ. M. wordt gevonden in de Mémoires secrets pour servir d Vhistoire de Perse (Amsterd. 1745 —46), volgens -welke het de hertog van Vermandois zou zijn, een natuurlijke zoon van Lodewijk XIV en Lavallière, die om een oorveeg, zijn halfbroeder (den dauphin) gegeven, in levenslange hechtenis gehouden werd. De belangstelling in deze geheimzinnige persoon werd algemeen gemaakt door Voltaire in zijn Siècle de Louis XIV (1752), en men verdiepte zich van toen af in allerlei gissingen. Door sommigen werd beweerd, dat de gevangene een jong vreemd edelman, de kamerheer van koningin Anna en de ware vader van Lodewijk XIV geweest was. Lagrange-Chancel zocht te bewijzen dat het IJ. M. de hertog van Beaufort, de z.g. koning der Hallen, was.
Geloofwaardige mededeelingen omtrent het IJ. M. werden voor het eerst verstrekt door den jezuïet Griffet, die negen jaren werkzaam was als biechtvader in de Bastille. Volgens deze kwam 18 Sept. 1698 Saint-Mars, de gouverneur van het eiland Marguérite, te Parijs aan met een gevangene, wiens naam niet genoemd en wiens gelaat steeds met een zwart fluweelen masker bedekt gehouden werd. Deze gevangene overleed 19 Nov. 1703. Naderhand was volgens Voltaire het IJ. M. een oudere broeder van Lodewijk XIV en een natuurlijke zoon van Anna van Oostenrijk geweest; Lodewijk XIV had hem, om zichzelven te vrijwaren, gevangen doen houden.
Linguet noemt als vader van het IJ. M. den hertog van Buckingham. Weer anderen noemen een anderen naam voor het IJ. M.Dat de persoon een ijzeren masker zou gedragen hebben, is phantasie; vast staat, dat hij een masker droeg, doch een fluweelen. Inmiddels was gebleken dat de gevangene in de registers der Bastille ingeschreven was onder den naam Marchioli, en reeds Senac de Meilhan sprak in zijn Œuvres philosophiques et littéraires (2 dim, Hamburg 1795) op grond van italiaansche aktestukken de meening uit, dat het IJ. M. niemand anders geweest is dan Mattioli, de minister van hertog Karel Ferdinand van Mantua. Mattioli, door Frankrijk betaald, had in zake het verkrijgen der mantuaansche vesting Casale door Frankrijk een dubbelzinnige rol gespeeld; Lodewijk XIV liet hem daarom in Mei 1679 oplichten; onder een vreemden naam werd hij overgeleverd aan den gouverneur van Pignerol, Saint-Mars, dien hij bij diens overplaatsing naar het eiland Marguérite, en later naar de Bastille, volgen moest. Deze meening is zoo goed als bewezen. Doch ook de meening van Jung heeft bijval gevonden; deze identificeert het IJ. M. met een lotharingsch ridder de Harmoise, die tengevolge eener samenzwering tegen het leven van Lodewijk XIV in 1673 in hechtenis werd genomen, en brengt hem in verband met de vergiftigingsgeschiedenissen uit die jaren (zie: Chambre ardente).